244
20 JULI 1966.
Dat de riolering niet precies op de juiste plaats is gelegd komt meer voor,
ook in Roosendaal is dit het geval.
Spreker meent tenslotte ten aanzien van de uiteindelijke vraag van de
heer van Gisbergen dat deze in wezen een blamage is voor de betreffen
de afdeling. De afdeling heeft destijds de voorgestelde bouw speciaal be
keken. Bovendien is het toch min of meer een motie van wantrouwen met
betrekking tot het dagelijks bestuur van de gemeente dat hier een opdracht
van de raad laat uitvoeren, om te zeggen dat hier een commissie moet
komen omdat er fouten zijn gemaakt die niet behoefden te gebeuren. Bo
vendien zou het ten opzichte van het bouwteam dat tot dusver zijn taak
op uitstekende wijze heeft vervuld en vooral ook terwille van de publieke
opinie, die door de gestelde vragen is wakker geschud, volkomen onjuist
zijn een commissie in het leven te roepen die iets moet gaan onderzoeken
waarvan bij voorbaat vaststaat dat een en ander op volkomen verantwoor
de wijze is gebeurd.
De heer VAN CAULIL zegt dat naar zijn mening hier geen vee wordt
gestald, maar geparkeerd. Hij meent dat het heel normaal is dat het
rund met de kop boven de drinkgooi uitkomt. Te begrijpen is echter dat
het beest op een gegeven moment gaat liggen en wanneer nu gesteld wordt
dat er de gehele dag water in de drinkgoot moet zijn zullen ze er of in
moeten gaan liggen of iets achteruit gaan. Gaat. het achteruit dan zit het
met het achterwerk in de giergoot. Spreker kan het daarom niet met de
wethouder eens zijn en zou daarom met de heer van Gisbergen een defir'
nitief antwoord van de commissie willen horen. Zoals hij het nu begrijpt
kan het vee niet gewoon gaan liggen en zal het zover komen dat het met
de achterpoten in de giergoot stapt en dat de mest dan in de middengang
valt. Hij steunt daarom het voorstel van de heer van Gisbergen te meer
omdat hij het geen blamage vindt, maar een normaal verschijnsel dat de
raad er graag van overtuigd is of de zaak van a tot z klopt.
De heer KROON wil over deze zaak nog graag iets zeggen, hoewel
hij over deze technische zaken niet zoveel weet als de heer Quadekker,
die zo vaak in koeienstallen is geweest. Naar aanleiding van wat de heer
van Gisbergen heeft gezegd en het daarop gekomen antwoord van het
college zijn er voor spreker enkele vraagpunten. In het antwoord wordt
gezegd dat er per rund een "stand" is van 2.23 m. Ziet spreker echter
de tekening en de uitleg daarbij van de heer van Gisbergen dan is er bij
de gewijzigde vloerindeling een stand per rund van 1.73 m. en men kan
dan een van beiden bijtellen: of de giergoot of de drinkgoot. In het ant
woord wordt dan gezegd dat de tussenruimte 2.44 m. is, die is echter
naar zijn smaak 1.44 plus de twee giergoten erbij, dat is 2.44 m.maar
dan worden de giergoten weer bij die tussenruimte gevoegd. Op het tweede
blad van het antwoord is vermeld dat Dr. Rasenack 2. 50 m. voorschrijft,
Breda komt aan 2.44 m. hetgeen uiteindelijk niet zoveel scheelt. In an
dere slachthuizen is het 2.25 m. of 2. 33 m.maar spraker meent dat
het resultaat 1.44 m. is, met de giergoten erbij wordt dat 2.44 m. Maar
dan komt spreker terug op wat de heer van Caulil gezegd heeft, namelijk
dat men maar een kant uit kan, de drinkgoten erbij nemen of die gier
goten erbij. Spreker vindt het eigenlijk een beetje gek dat erbij te gaan
nemen, het lijkt hem niet juist.