17 AUGUSTUS 1966.
276
houders in overweging gegeven een voorstel aan de raad te doen om het
lidmaatschap van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten voor ge
meenschappelijke filmkeuring op katholieke grondslag op te zeggen.
Spreker's fractie is voor het gevolg geven van burgemeester en wethouders
aan dit verzoek erkentelijk.
Hij wil echter opmerken, doch dit doet niets aan de erkentelijkheid af,
dat zijn vraag in feite nog niet beantwoord is en waarschijnlijk nooit meer
beantwoord zal worden. Het zou een beetje vreemd zijn dat bij de vol
gende raadsstukken een antwoord op zijn vraag zou komen, luidende dat
de raad inmiddels een besluit heeft genomen.
De kwestie van de gemeentelijke nakeuring is verschillende malen in deze
raad ter discussie geweest en het is bepaald niet zijn bedoeling de geschie
denis op te halen. Enkel wil hij eraan herinneren dat in de raadsvergade
ring van 28 oktober 1959 door hem een vraag is gesteld bij de begrotings
behandeling, die luidde of er aan een afzonderlijke filmkeuring voor de
provincies Noord-Brabant en Limburg nog wel behoefte bestond. Van de
kant van zijn fractie werd deze vraag ontkennend beantwoord. Het heeft
toen niet tot resultaat geleid dat de filmkeuring werd afgeschaft, maar
de discussies toen en later hebben ertoe geleid dat er een geleidelijke ont
wikkeling der geesten heeft plaatsgevonden. Ook in de K. F. C. heeft dis
cussie plaatsgevonden.
In andere gemeenten heeft men besluiten genomen. Namens spreker's
fractie heeft hij destijds gesteld dat het rapport van professor Ariëns zou
worden afgewacht om het standpunt te bepalen. Dit wil zeggen, de frac
tie had haar standpunt bepaald, doch afgewacht zou worden of er in dat
rapport moti even waren om tot een wat anders genuanceerd standpunt te
komen, ook omdat spreker's fractie begrip had voor de situatie, waarin
de grootste fractie van de raad verkeerde.
Bij de behandeling van de laatste begroting heeft spreker medegedeeld
dat het genoemde rapport voor zijn fractie geen aanleiding was om het
ingenomen standpunt te herzien. Daaraan werd door hem de conclusie
verbonden dat gemeend werd dat de tijd rijp was om een beslissing te ne
men. Hij heeft toen het voorstel gedaan om de subsidiepost te schrappen.
Tot handhaving van dit voorstel is het niet gekomen, omdat bleek dat
door contractuele verplichtingen het nodig was vóór 1 september op te
zeggen om het lidmaatschap per 1 januari daaropvolgend te kunnen be
ëindigen. Een andere reden was dat er een besluit van de gemeente Eind
hoven bekend was geworden, waardoor spreker het nodig oordeelde de
kwestie nog eens in het seniorenconvent door te spreken. De bedoeling
lag echter toen wel voor om voor 1 september 1966 een beslissing te ne
men. Door allerlei omstandigheden is dat niet geschied. Hierin vond hij
aanleiding om in de vorige raadsvergadering de vraag te stellen. Met de
motivering in het thans voorliggende voorstel van burgemeester en wet
houders kan hij zich volkomen verenigen. Het enige wat hij niet kan be
grijpen en wat hij in eerste aanleg niet kan aanvaarden, is de datum.
Deze kwestie heeft een lange voorgeschiedenis. Bij de laatste begrotings
behandeling heeft deze ook nog gespeeld en zich houdende aan de con
tractuele verplichtingen ziet spreker geen enkele reden om het lidmaat
schap pas 1 januari 1968 te beëindigen. Dit kan contractueel per 1 janu
ari 1967.
Namens zijn fractie doet spreker het voorstel de beëindiging van het lid
maatschap te stellen op 1 januari 1967.