279
17 AUGUSTUS 1966.
bereid waren om bepaalde sociale consequenties met betrekking tot het
personeel op te vangen, opdat de centrale daarvan geen grote moeilijk
heden zou ondervinden. Mocht de centrale de gelden niet nodig hebben
dan bestaat er geen bezwaar de overeenkomst per 1 januari 1967 te be
ëindigen.
Wethouder BASTLAENSEN deelt mede dat hij mag stellen dat het door
de heer Broeders gegeven overzicht het antwoord van burgemeester en
wethouders had kunnen zijn. Inderdaad hebben burgemeester en wethou
ders geruime tijd enige moeilijkheden gehad om met een afgerond voor
stel te komen.
De bezwaren die door de verschillende sprekers naar voren zijn gebracht
gingen voornamelijk tegen de gebondenheid van het subsidie en de ver
plichte nakeuring. Bij het ingestelde onderzoek is gebleken dat er twee
volkomen gescheiden zaken zijn. In andere gemeenten is de subsidie ge
bonden aan de nakeuringsverordening. In Breda, zo zegt spreker, is deze
nakeuringsverordening niet tot stand gekomen. Toen destijds de zaak in
Breda is geregeld is hij daarbij aanwezig geweest. Het ligt voor de hand
dat na de principiële toezegging van de bioscoopexploitanten de nakeu
ringsverordening niet nodig was, maar dat men via de toekenning van
subsidie de gebondenheid toch wilde laten bestaan.
Het bezwaar dat altijd in de raadsvergaderingen heeft geklonken ging
tegen de nakeuring. Deze bezwaren kwamen niet alleen van de P. v. d. A.
en V. V. D. -zijden maar ook van de K. V. P. -zijde. Hierin moet spreker
de heer Broeders gelijk geven.
Toen het burgemeester en wethouders duidelijk werd dat de nakeuring
kon vervallen kwam de vraag naar voren in hoeverre de situatie gehand
haafd moest blijven. Hier heeft inderdaad de overweging de doorslag
gegeven dat gesubsidieerde verenigingen, zo mogelijk voor het opstellen
van de primaire begroting, worden gewaarschuwd dat het subsidie wordt
gestaakt. Met de primaire begroting was men reeds een heel eind ge
vorderd toen burgemeester en wethouders het besluit genomen hebben
om de subsidiepost te schrappen. Daarom achten burgemeester en wet
houders het correcter de vereniging nu te kennen te geven dat de ge
meente Breda de subsidiëring per 1 januari 1968 wenst te staken. Het is
burgemeester en wethouders bekend, zo zegt spreker, dat deze vereni
ging zowel in het personele als zakelijke vlak verplichtingen heeft. Deze
maken het wenselijk de vereniging voor te bereiden op de mindere in
komsten van de gemeente Breda. Daarom zijn burgemeester en wethou
ders van mening dat, ofschoon contractueel tot opzegging per 1 januari
1967 kan worden overgegaan, het correcter is het subsidie een jaar later
te beëindigen.
Burgemeester en wethouders hopen dat de heer Vis zijn voorstel om de
beëindigingsdatum te wijzigen op basis van deze uiteenzetting zal willen
intrekken.
De heer VIS zegt dat het meerdere malen naar voren gebrachte be
zwaar ging tegen de nakeuring, maar dat was gebonden aan de begro
tingspost, die voortdurend in discussie is geweest. Hij is van mening dat
dit voorstel niet zo maar uit de lucht komt vallen, doch dat van de zijde