17 AUGUSTUS 1966,
280
van spreker 's fractie bij de laatste begrotingsbehandeling zeer duidelijk is
gesteld dat aan de begrotingspost geen behoefte meer bestond.
De motivering van wethouder Bastiaensen om de subsidiepost tot 1968 te
handhaven heeft hem niet overtuigd. Indien de subsidiëring per 1 januari
1967 wordt beëindigd wordt aan de contractuele verplichtingen voldaan en
is er van een tijdige waarschuwing wel degelijk sprake. Spreker heeft dan
ook in de vorige raadsvergadering de vraag gesteld om een besluit te kun
nen nemen tot beëindiging van het subsidie per 1 januari 1967. Voor zover
hem bekend hebben de andere gemeenten dit ook gedaan. Spreker ziet
daarom niet in waarom de gemeente Breda een andere houding moet aan
nemen.
Hij wil er nog op wijzen dat bij de begrotingsbehandeling 1965 een groot
aantal subsidieposten zijn geschrapt. Onmiddellijk wil hij toegeven dat
ze van minder omvang waren, doch hij gelooft dat er toch tijdig gewaar
schuwd kan worden.
Het betoog van de wethouder heeft spreker niet kunnen overtuigen.
De heer VAN DER WERFF is van mening dat burgemeester en wethouders
in eerste instantie verantwoordelijk is voor het opstellen van de begroting.
Het gaat hier om een subsidiepost van ruim 3. 000, --. In de betrekke
lijk ongunstige situatie van de gemeentelijke financiën zal elke post door
de op 6 september in functie tredende gemeenteraad bekeken moeten
worden op basis van de voorstellen, die van burgemeester en wethouders
uitgaan. Indien burgemeester en wethouders verklaren dat de post in kwes
tie door Breda gedragen kan worden, dan neemt spreker's fractie daar ge
noegen mede, terwijl deze fractie het belang eigenlijk ziet van het be
sluit ten principale mits dat besluit ook effectief wordt.
Dat betekent dus dat vanaf het moment dat dit besluit ingaat en verder
dat het over dit en volgend jaar te betalen bedrag geen effectieve daden
drang tot gevolg heeft van de zijde van de vereniging of van de bioscoop
exploitanten in Breda.
Dit is eigenlijk, zo zegt spreker, voor de liberalen op het ogenblik het
grootste belang en uiteraard kan hij niet zeggen hoe de fractie in de toe
komst hierover zal denken. De fractie, thans vertegenwoordigd, is van
mening dat het niet in de bedoeling ligt om bij de begrotingsbehandeling
1967 over deze post het woord te voeren, omdat die qua kwaliteit van nul
en gener waarde is.
Wethouder BASTIAENSEN kan wel enigszins begrijpen dat de heer Vis
zegt dat men bij tijdige waarschuwing aan zijn contractuele verplichting
en heeft voldaan. Hij is echter van mening dat een contract niet altijd
precies moet worden toegepast zoals omschreven is. Men mag ook een
andere langere termijn van opzegging nemen. Indien de subsidiërende in
stantie dit doet dan moet daar ook een reden voor zijn. Het is de raad be
kend, zo zegt spreker, dat over deze zaak veel overleg is geweest. Bin
nen het seniorenconvent is hierover uitvoerig gesproken en er is naar wegen
gezocht om aan het bezwaar ten principale tegemoet te komen. Burge
meester en wethouders meenden met volle overtuiging dat het bezwaar
ten principale moest worden erkend en dat moet worden erkend als een
totale vertegenwoordiging van de bevolking van Breda. Indien daaraan
wordt voldaan, dan meent spreker dat er ook gekeken wordt naar de moei-