281
17 AUGUSTUS 1966.
lijkheden die er voor de betrokken vereniging zijn. Het is burgemeester en
wethouders bekend dat die moeilijkheden, die wel zullen toe- en niet af
nemen, toch wel reden voor de vereniging zijn geweest om daar waar het
kon de positie te handhaven. Burgemeester en wethouders moeten echter
volledig erkennen, dat de tijd voorbij is dat deze werkzaamheden voor Bre
da nodig zijn.
Anderzijds erkennen burgemeester en wethouders, zo zegt spreker, dat het
zin heeft om een dergelijke vereniging, die jarenlang werkzaamheden heeft
verricht, waarop prijs is gesteld, niet met een termijn van 4 maanden in de
Steek wordt gelaten. De heer Vis heeft het recht hierover anders te denken.
Ten aanzien van de opmerking van de heer van der Werff deelt spreker mede
dat burgemeester en wethouders zich niet hebben laten leiden door over
wegingen, die een andere gemeente heeft gehad. Het is een overweging die
uit onze eigen boezem is voortgekomen.
t>e heer van der Werff zegt nu, zo vervolgt spreker, dat zijn fractie er niet
op zal terugkomen mits noch de vereniging, noch de exploitanten zich niet
tot effectieve daden laten verleiden.
Dit noemt hij een beetje moeilijke omschrijving. Hij zou het zo kunnen
stellen, dat door burgemeester en wethouders aan de raad wordt kenbaar
gemaakt dat het gemeentebestuur, dus raad en burgemeester en wethouders
van oordeel zijn dat de binding die jarenlang heeft bestaan, nu niet meer
bestaat en dat de exploitanten dus vrij zijn om te doen wat zij willen. Over
de effectieven van de vereniging kan de gemeente zich geen zorgen maken.
De vereniging kan trachten daar waar het haar goeddunkt, bepaalde bindingen
te houden.
Spreker denkt thans aan de opmerking van de heer Kroon, waarop hij eigen
lijk geen antwoord heeft gehad, wanneer deze vraag of met het badwater
het kind niet weggegooid wordt. Hij kan deze vraag ontkennend beantwoor
den, omdat er nog steeds een rijkskeuring bestaat. Over deze rijkskeuring
k.an men van mening verschillen. Dat hangt af van ieders gesteldheid en
gezindheid. Om daarnaast nog een gemeentelijke nakeuring te hebben is
niet noodzakelijk en bovendien bestaat nog altijd de mogelijkheid voor de
burgemeester om in te grijpen. Spreker heeft echter niet het vermoeden
dat de films, die de rijksgoedkeuring hebben doorstaan, van zodanige in
vloed zouden zijn dat ze nu juist uitgerekend voor Breda onaanvaardbaar
zouden zijn.
Hij doet een beroep op de heer Vis om al moge hij dan niet volledig over
tuigd zijn en al moge hij een andere mening hebben, niet te persisteren bi j
zijn ame ndement tot verandering van de datum.
De VOORZITTER vraagt of de heer Vis bij zijn voorstel blijft.
De heer VIS zegt dat zijn fractie vanzelfsprekend geen aantekening zal
vragen dat zij tegen dit voorstel is, omdat de fractie een grote voorstander
van het voorstel is en aantekening dat men tegen de datum is, niet moge -
lijk is. Hij trekt zijn amendement in, hoewel hij zijn bezwaren houdt.
Hierna wordt overeenkomstig het voorstel besloten.
7. KREDIET VOOR RECHTSTREEKSE BRANDALARMERINGSSYSTEEM.