333
14 SEPTEMBER 1966.
De heer VAN DUN zegt van mening te zijn, dat de kwestie Breda/
Prinsenbeek toch wel iets te maken heeft met de structurering van Breda
en de randgemeenten. Hij zou het prettig vinden als de bezorgdheid van
zijn fractie ten aanzien van de door hem gememoreerde punten zou worden
weggenomen. Hoe wordt in de toekomst de moeilijkheid van het opge
lopen tijdverlies opgevangen, zo vraagt hij zich tenslotte af.
De heer VIS zegt dat over het punt ten aanzien waarvan het college
voorgesteld heeft het voor kennisgeving aan te nemen, bijzonder veel op
te merken zou zijn, doch dat er ook weinig over gezegd kan worden. Hij
gelooft niet, dat er in het huidige stadium behoefte bestaat om er veel
over te zeggen. Hij deelt de zorg, die reeds door de heren Kroon en van
Dun is uitgesproken ten aanzien van de woningbouw. De reden voor het
in 1964 genomen besluit was, dat er nog tot 1970 mogelijkheden zijn voor
woningbouw met inbegrip van het plan Heusdenhout, waarbij uitgegaan
is van een produktie van 1000 woningen per jaar. Nu zit er in het geheel
nog wel enige speling, doch spreker meent, dat hiermede toch wel heel
duidelijk geïllustreerd wordt hoe benard de positie van Breda kan worden.
Spreker meent te mogen aannemen dat gedeputeerde staten op de hoogte
zijn van de moeilijkheden, waarin Breda zich bevindt en hij verwacht,
dat zij daarmede rekening zullen houden als zij met definitieve voor
stellen komen. Hij vraagt ook het college hiervoor het nodige te doen.
De heer MELZER zegt dat in deze het spreekwoord "Spreken is zilver
en zwijgen is goud" geldt. Hij voegt daaraan nog toe dat een duidelijk
onderscheid gemaakt moet worden tussen de directe behoefte van Breda
en stadsuitbreiding en agglomeratie.
De VOORZITTER zegt dat er twee punten aangeroerd zijn, namelijk:
1. de procedurekwestie;
2. de bezorgdheid naar aanleiding van de besluiten, zoals die gevallen
zijn.
Over deze laatste aangelegenheid zal wethouder Vermeulen het nodige
zeggen. Spreker meent er goed aan te doen voor een goed begrip nog eens
de voorgeschiedenis met betrekking tot de gebiedsruil Breda Prinsenbeek
te memoreren. Op 13 mei 1964 besluit de raad van Breda de Kroon te ver
zoeken over te gaan tot grenswijziging tussen Breda en Prinsenbeek met
dien verstande, dat de Haagse Beemden aan Breda worden toegevoegd en
dat Prinsenbeek Rith en Effen krijgt. Dit werd gedaan om de te verwachten
bevolkingsaanwas zoveel mogelijk binnen de eigen leefgemeenschap te
kunnen opvangen. De raad van Prinsenbeek nam tezelfder tijd hetzelfde
soort besluit. Wederzijds werd aan gedeputeerde staten bericht dat met de
verzoeken werd ingestemd, zij het dan dat Prinsenbeek nog enkele op
merkingen en wensen naar voren bracht, namelijk de ontsluitingskosten
van Rith en Effen moesten ten laste van Breda komen, enkele onzekerhe
den met betrekking tot de grens van het gebied moesten worden opgelost
en verder nog een opmerking inzake de bijdrage van Breda in de stichtings-
kosten van het nieuwe gemeentehuis van Prinsenbeek. Over deze wensen
heeft met gedeputeerde staten overleg plaatsgevonden met een bevredi
gend resultaat.