344 14 SEPTEMBER 1966. De heer VAN GASTEL wil voorstellen om wanneer, zoals in dit geval, iemand in zijn beroep niet ontvankelijk wordt verklaard, in een klein briefje van burgemeester en wethouders toe te lichten, wat daaronder wordt verstaan. Het zegt de doorsneeburger niets wanneer hij een paar dagen te laat is. Aan betrokkene kan duidelijk gemaakt worden dat de gemeente als uitvoerder van de wet bij het zelfbestuur de wet moet volgen. Wethouder VERMEULEN zegt reeds in eerste instantie gezegd te hebben dat hij best wil overwegen wat in deze kan worden gedaan, zonder de for mele structuur van het stuk aan te tasten. Hierna wordt overeenkomstig het voorstel besloten. 14. VERZOEK VAN A.I. J.MAAS OM VOORZIENING TEGEN DE AANSCHRIJ VING TOT VERBETERING VAN DE WONING GINNEKENWEG 68. De heer BARIJ zegt dat het hier geen burger van Breda betreft. In deze zaak wil hij pleiten voor enige soepelheid, omdat op 22 juli 1966, de da tum van de aanschrijving, de zaak pas ernst is geworden. Als deze man geholpen zou zijn met een respijt van H 2 maanden zou spreker daar alles voor voelen. De heer VAN GASTEL meent, dat de uitvoering van de woningwet, voor wat dit betreft, door de wetgever in handen is gelegd van burgemeester en wethouders. In de voorlaatste alinea van het stuk staat echter dat betrokke ne bij brieven van 4 januari en 10 februari door de directeur van openbare werken is aangeschreven. Formeel heeft dit er niets mee te maken omdat de termijn pas gaat lopen zodra betrokkene door het college wordt aange schreven en dit laatste is gebeurd op 22 juli j. 1..In algemene zin wil spre ker pleiten om wat meer respijt ten aanzien van de termijn. Bovendien vindt hij dat het tijdstip van 22 juli toch wel bijzonder bezwaarlijk gekozen is in verband met de vakanties. Hij krijgt het gevoel dat dit soort dingen een onbehagen kunnen wekken bij de burgers van de stad. Misschien is dit alles van de zijde van het college wel verklaarbaar doch hij blijft van me ning dat een ander tijdstip gekozen had kunnen worden en dat wat meer soepelheid had kunnen worden betracht ten aanzien van de termijn. Wethouder VERMEULEN meent een zekere tegenspraak te constateren in hetgeen de heer van Gastel naar voren heeft gebracht. Enerzijds pleit hij voor wat meer soepelheid van de zijde van het gemeentebestuur en anderzijds vraagt hij hoe het kan dat de directeur van openbare werken, hoe wel burgemeester en wethouders bevoegd zijn en niet de directeur, al op 4 januari en 10 februari 1966 aan de betrokkene heeft bericht, welke voor zieningen er getroffen dienen te worden. Spreker zegt dat deze methode van werken door het college bewust is gekozen, juist met het oog op de soepelheid, die ermee wordt bereikt. Als de formele aanschrijving van het college op 4 januari was uitgegaan, was de betrokkene in februari al ge dwongen geweest om er uitvoering aan te geven. Hoe deze twee zaken door de heer van Gastel kunnen worden gecombineerd is spreker niet duide lijk, doch mogelijk kan hij dat in tweede instantie nog toelichten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1966 | | pagina 344