358 14 SEPTEMBER 1966. komen voor doorstroming en hij zou die mogelijkheden bepaald niet willen afsnijden. Spreker komt tot de conclusie dat er nog wel enige twijfel bestaat ten aan zien van het tijdstip, waarop lossere vormen van huurprijsbeheersing kunnen worden ingevoerd, maar dat zijn fractie zich met het voorstel in zijn geheel toch akkoord kan verklaren. De heer MELZER zegt, dat elke poging om de angst voor de vrijheid te verlichten door zijn fractie wordt toegejuicht. De heer KROON zegt, dat zijn fractie uiteraard met het voorliggende voor stel akkoord gaat. Hij zegt "uiteraard", omdat hij blij is, dat we door de ge boden mogelijkheden weer teruggaan naar wat meer normale toestanden. Op een gegeven ogenblik heeft de overheid moeten ingrijpen, omdat de wonin gen een distributie-artikel werden. Wanneer nu de overheid zegt dat onder hand de tijd gekomen is om van het terrein van de woningdistributie en wat daar verder nog mee samenhangt terug te treden, dan staat spreker daar vol komen achter. Er kunnen enkele bedenkingen zijn, zoals de heer Vis al heeft gesteld, namelijk dat zich op een gegeven moment ten aanzien van het huur prijsbeleid moeilijkheden zouden voordoen tengevolge van het niet aanwezig zijn van voldoende woningen. Deze moeilijkheden zullen zich voordoen als het beleid niet met de nodige omzichtigheid wordt gevoerd en daarom schrijft de minister, dat er regelmatig overleg gevoerd zal worden. Het wil spreker voorkomen, dat het bouwbeleid zodanig moet zijn dat er op een gegeven moment een injectie kan worden gegeven bij de uitbreiding van het aantal woningen, zodat daardoor het huurprijsbeleid beter kan worden bepaald. In het vertrouwen dat het college attent zal zijn op de moeilijkheden, die zich eventueel kunnen voordoen zegt spreker gaarne zijn steun aan het voorstel toe. De heer BARIJ zegt er naar aanleiding van dit preadvies behoefte aan te hebben een ogenblik stil te staan bij de zijns inziens ongelukkige situatie die de woonruimtewet 1947 heeft geschapen. Hij doelt hierbij op de mogelijk heid, dat indien een eigenaar van de rechter toestemming heeft gekregen om zijn eigendom te betrekken, de administratie door vordering dit onmogelijk kan maken. In het preadvies heeft hij gelezen dat een zodanige vordering vijfmaal is voorgekomen. Naar zijn mening is dat vijfmaal te veel. Hij wil niet zeggen dat deze vorderingen ten onrechte zijn gebeurd, doch wel, dat hij het een vrij onmogelijke figuur acht, dat de administratie een rechter lijk vonnis totaal kan ontkrachten. Op deze wijze is de rechtszekerheid zoek en iedereen die met het plan rondloopt om een ontruimingsvonnis uit te lok ken hoort van zijn raadsman: "Ik wil het wel proberen en het zit er ook wel in doch ik kan U niet garanderen, dat U met het vonnis iets zult kunnen doen". Nu wordt er gesproken over liberalisatie van huurprijzen en huurbescherming en spreker meent dat daarbij noodzakelijkerwijze behoort de afschaffing van de woonruimtewet. Als er een vrij huurbeleid komt dan moet het eenvoudig niet mogelijk zijn, dat er via de woonruimtewet nog langer inbreuk kan worden gemaakt op de eigendomsrechten. De minister neemt in zijn brief deze ge- dachtengang als vanzelfsprekend aan, want hij stelt op pagina 8 imperatief dat de woonruimtewet niet langer gehandhaafd zal worden dan twee jaar na

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1966 | | pagina 358