360 14 SEPTEMBER 1966. gemachtigd was. Spreker zegt de indruk te hebben dat dit aantal vrij groot is en hij zou graag willen zien, dat dit aantal niet beschouwd wordt als tijdige toewijzing van een woning, maar begrepen wordt bij die vijf vorde ringen. De situatie is volgens hem veel minder rooskleurig. Vervolgens zegt hij benieuwd te zijn naar de reactie van de wethouder op datgene wat de heer Barij gezegd heeft. Wethouder VAN BOXTEL zegt te willen trachten de twee aspecten van deze zaak uit elkaar te houden, hoewel het hier en daar moeilijk zal zijn, omdat ze op sommige terreinen nog al op elkaar ingrijpen. Overigens meent hij, dat de beantwoording van de gestelde punten niet zo uitvoerig behoeft te zijn, omdat hij met vreugde heeft geconstateerd, dat de meeste sprekers hoewel zij hier en daar een vraag hebben gesteld, het in hoofdzaak met het voorstel van de minister toch wel eens zijn. Wat spreker vooral ook met vreugde vervult is dat de minister in de etale- ring van zijn beleid op voorhand zoveel ruimte laat voor een inbreng van de regionale overheid. Dit is dus geen zaak die verworven behoeft te wor den, maar die in de circulaire zelf al wordt aangekondigd. De heer van Duijl en verschillende andere sprekers hebben dat na hem ge daan, heeft gevraagd of het huurprijs- en huurbeschermingsbeleid niet in gevaar zal komen. Niemand, zegt spreker, hoe goed ook ingevoerd in de ze materie, kan op voorhand zeggen, dat op dit terrein na de invoering van de liberalisatie nergens knelpunten zullen ontstaan. Het zou hem ver wonderen als dit niet het geval zou zijn, want dan zou het stuk wel onvoor stelbaar knap zijn. Als die knelpunten zich voordoen, zijn er toch nog wel voorzieningsmogelijkheden, hetzij van de minister, hetzij van de provin cie, om die tot oplossing te brengen. Bij de vraagstelling of het huurbe leid niet in gevaar zal komen, moeten een paar dingen goed in het oog worden gehouden. Van groot belang is daarbij de te Breda aanwezige wo ningvoorraad op het moment van de invoering van de liberalisatie en dit geldt niet voor Breda alleen. Het is een economische wet dat vraag en aan bod elkaar op een gegeven moment ten aanzien van de prijsvorming be ïnvloeden. Er kan dus invloed zijn op de huurprijs en wel in beide richtin gen. Naarmate de woningreserve groter is, is er minder gevaar voor het stijgen van de huurprijzen. Daarnaast moeten de verhoudingen in het voor handen zijnde woningpakket in het oog worden gehouden. In Breda maakt het eigen woningbezit ongeveer 27% van het totale woningpakket uit. Ruim 32|% van de woningen is in handen van de gemeente of de woningbouw verenigingen en 40% van het totaal zijn particuliere huurwoningen. Met de woningen van de gemeente en van de woningbouwverenigingen, waar bij zich mogelijk een verschuiving kan voordoen in de richting van de woningbouwverenigingen, kan een grote invloed op de huurprijsvorming worden uitgeoefend. Deze woningen hebben een grote uitstraling op dat gene wat er verder met de woningen in de huursector en met name met de prijzen daarvan kan gebeuren. Spreker is er niet zo bang voor, dat er zich op dit terrein bijzondere moeilijkheden zullen voordoen, al is hij met de heer Vis eens waar deze gezegd heeft, dat we hierop vooral attent zullen moeten blijven. Met de heer Vis is spreker het bovendien eens dat er een hemelsbreed verschil is tussen het kwantitatieve woningtekort en het kwa litatief woningtekort. Als persoonlijke stelling poneert spreker dat hij de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1966 | | pagina 360