14 SEPTEMBER 1966.
361
verwachting heeft, dat het kwalitatieve woningtekort zich niet laat afmeten
in termijnen van 2 jaar. Het zou hem zelfs niet verbazen als er in de toe
komst met de gewijzigde opvatting omtrent huisvesting en bemoeiing van de
overheid te dien aanzien van de woningbouwverenigingen een opvatting zou
ontstaan dat er een zekere invloed van de overheid ten behoeve van een be
paalde categorie mogelijk zou moeten blijven.
Hij kan zich voorstellen dat er een groepje overblijft dat op de vrije woning
markt niet terecht kan. De 3000 ingeschrevenen van bureau huisvesting zijn
op dit moment bepaald niet kwalitatief te meten. Het college heeft het
voornemen om dit geval op wetenschappelijk verantwoorde wijze eens goed
te laten doorlichten door de sociografische dienst om te weten te komen wat
dit kwalitatief voorstelt. Intussen vertrouwt spreker erop dat door het inpom
pen van contingenten er een wat minder gespannen situatie zal ontstaan, zo
dat ook op bureau huisvesting wat lagere cijfers uit de bus zullen komen.
Spreker geeft de heer Vis toe, dat het echo-effect van de geboortegolf van
1946 zich in de komende jaren zal aandienen. Hij gelooft niet, dat er veel
over gezegd kan worden hoe groot de invloed daarvan zal zijn, omdat dit
direct samenhangt met de vraag hoe hoog de woningreserve zal kunnen wor
den opgevoerd. De heer Vis heeft verder gesteld, dat het preadvies voor zijn
fractie aanvaardbaar is omdat er overleg mogelijk blijft over het tijdstip van
invoering van het aangekondigde pakket maatregelen. Spreker benadrukt
dat hij verwacht met het oog op de verhouding die Breda tot de provincie
heeft, dat dit toegezegde overleg meer zal betekenen dan alleen maar een
platonische uitspraak.
Spreker meent de heer Kroon met betrekking tot diens vragen over het huur
prijsbeleid reeds geantwoord te hebben. Met hem is hij het eens, dat het
zeer moeilijk is over te stappen naar een vrijere situatie, wanneer men reeds
25 jaar aan de tegenwoordige situatie gewend is en wanneer men zich eraan
gewend heeft er mee te leven.
De heer Barij heeft nog al wit-zwart gesproken. Spreker is er zich van be
wust dat het bijzonder gevaarlijk is met een deskundige als de heer Barij van
achter de collegatafel in discussie te treden over hetgeen hij met betrekking
tot de woonruimtewet heeft gezegd. Toch is hij van mening dat, indien men
in het stuk leest dat er slechts vijfmaal gevorderd is en men zegt dan dat
zulks vijfmaal teveel is, dat men dan een te zwart-wit getinte voorstelling
van zaken geeft. De heer Barij laat, in contradictie met zichzelf, een deur
tje open als hij zegt dat daar mogelijk wel redenen voor geweest zijn. De
uitspraak: "als dit in een rechtstaat mogelijk is" vindt spreker gevaarlijk
omdat dat suggereert dat er ten aanzien van dit punt geen sprake is van een
rechtstaat. Hij moet de heer Barij er ten deze op attenderen, dat dat ingrij
pen in die vijf gevallen is gebeurd binnen het kader van de wetgeving. De
opmerking van de heer Barij behoort dus niet in de raadsvergadering maar in
het parlement thuis. Vanuit de raadsvergadering kan op de wetgeving geen
enkele invloed worden uitgeoefend. Spreker kan de heer Barij begrijpen als
hij vanuit een bepaalde juridische discipline stelt, dat het niet mogelijk moet
zijn dat de administratie een vonnis van de rechter buiten werking stelt, maar
hij betwist hem, dat dat ooit in Nederland is gebeurd. Er is nooit een vonnis
buiten werking gesteld, doch slechts in zijn werking opgeschort en dat is we
zenlijk in het rechtsbegrip iets anders. Bovendien was deze opschorting alléén
mogelijk als de vorderingscommissie unaniem tot vordering had geadviseerd
en daarenboven de minister zijn toestemming had verleend en dan nog slechts