12 OKTOBER 1966. 391 Uit de nota op de ruimtelijke ordening blijkt dat de rijksoverheid hier een grote problematiek ziet. Deze kan alleen maar opgelost worden door er geld aan te besteden. Uit de nota komt naar voren dat het rijk zeker bereid is om rijksbijdragen aan de gemeenten te verlenen voor voorzieningen ten behoeve van het wegverkeer en het openbaar ver- Voer in en om de steden. Dit wordt dus weer een nieuwe bijdragerege ling, waarover overigens ook wordt gesproken bij de begroting van ver keer en waterstaat. Dit houdt natuurlijk verband met de totale recon structie van de stad. De bijdrageregeling beoogt alleen die werken te subsidiëren als daarvoor een verkeers- en vervoersplan is opgemaakt in het kader van een structuur- of bestemmingsplan. Sprekef's eerste vraag is nu of voor Breda op een dergelijk verkeers- en vervoersplan kan worden gerekend. Er wordt door de rijksoverheid aan gedacht ook het maken van deze plannen voor een rijksbijdrage in aanmerking te doen komen. Daarom hoopt hij dat het nu opgezette on derzoek straks aan de nodige eisen zal blijken te voldoen. Uit het voorstel is namelijk niet gebleken wat voor onderzoek er precies wordt ingesteld, is dit het zogenaamd Empeo-onderzoek of is het een afzon derlijk onderzoek? In het voorstel wordt ook gesproken over de bedrijfsvoering van deB. B. A. en Over het feit dat binnen het bestek van het rë'ritabiliteitsprincipe eenre- delijke exploitatie mogelijk is geweest. Het is natuurlijk moeilijk om daarover een oordeel uit te spreken, maar anderzijds gaat de gemeen te thans garantie geven voor het verlies. In dit verband is het naar spreker^ mening noodzakelijk bijzondere aandacht te besteden aan de dienstverlening, hetgeen voor de verdere toekomst zal kunnen geschie den aan de hand van het verkeersplan. Als laatste vraag wil hij stellen: in de vergunning wordt ook gesproken over incidenteel vervoer, bijvoorbeeld naar schouwburgvoorstellingen of andere bijzondere en massale festiviteiten of gebeurtenissen. Kan het college de raad enigermate inlichten hoe of dat geregeld is en wie daat het initiatief neemt. De heer VAN GASTEL zegt dat de raad voor een belangrijke beslissing staat met betrekking tot deze stadsdienst van de B. B.A.welke be slissing consequenties heeft voor de toekomst. Voor wat de financiën betreft mogelijk zelfs grote consequenties. Bij het bezien van dit voor stel komt men tot de conclusie dat college zowel als raad voor een "fait accompli" gesteld worden, hoewel dat gezien de begrotingsbe handeling van 1966 in de lijn der verwachting lag. Spreker had echter gehoopt dat de B.B. A. intussen zelf het verlies genomen had, dan wel Breda rendabel had gekregen, omdat op 23 no vember 1965 door het college gesteld werd dat "in een van de eerst volgende raadsvergaderingen een voorstel zou komen". Dat eerstvol gende is rekbaar gebleken en daar kan het college ook niets aan doen. In zijn algemeenheid zou spreker willen stellen dat de B. B. A. een regionaal bedrijf is en daardoor rijst de vraag of het nu wel juist is nu een bepaald onderdeel van het bedrijf niet rendabel is gebleken, of Breda maar met de geldbuidel klaar moet staan om het exploitatiete kort voor dat onderdeel te betalen,te meer als men bedenkt, dat be paalde kosten middels een bepaalde omslag ten laste van zo'n onder-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1966 | | pagina 391