^40" 16 NOVEMBER 1966. Ik zou een dergelijk verwijt op voorhand willen refuteren, eensdeels door erop te wijzen, dat burgemeester en wethouders de executieve zijn, niet wij als simpele raadsleden, maar bovendien met het argument dat ik - en dan bij herhaling - te dezer vrij concreet geweest ben. Ik heb eens gevraagd of er geen aparte dienst culturele zaken moest ko men (zelfs op 16 december 1965) en of de nuttige werking van goede onderlinge verstandhouding enz. wel opwoog tegen een hiërarchieke duidelijke indeling, laatstelijk zelfs op 16 februari 1966 of het in één hand stellen van Beyerd en Stadsschouwburg wel een verantwoorde be slissing van burgemeester en wethouders was, mede in verband met de overzichtelijkheid. Met andere woorden, concreet heb ik, en ik dacht ook anderen met mij, bij herhaling twijfels over de goede gang van zaken in organisatorisch opzicht uitgesproken. Niet ten aanzien van het cultureel beleid. Uit de onvoldoende administratieve begeleiding zal ik geen stof putten voor een pleidooi tegen overheidsbeheer. Maar wel zou ik hier toch willen stellen dat de V. V. D. -fractie verontrust is door de begrotingsoverschrijding en vooral ook wegens de laatste mededeling aan de raad hieromtrent, terwijl ik persoonlijk enigermate teleurgesteld ben door de constatering dat mijn goedbedoelde, in het belang van de gemeente in het verleden te dezer gemaakte opmerkingen niet die aandacht van burgemeester en wethou ders schijnen te hebben gekregen die ze in het licht van dit voorstel wel licht verdiend hadden. De heer VAN DUN vindt het een typische co-incidentie dat in de vo rige raadsvergadering precies zo'n zelfde besluit is genomen voor de uit breiding van de Beyerd en dat thans een concrete zaak is, een aanvullend krediet van l| ton voor de Stadsschouwburg. Volgens zijn fractie is dit een bijzondere nare zaak. Op de eerste plaats deelt hij mede dat hij ernstig bezwaar heeft tegen de redactie van het preadvies, dat zich eenzijdig afzet tegen het beleid van de vorige stadsschouwburgdirecteur. Daarom wenst hij thans de con crete vraag te stellen of burgemeester en wethouders duidelijk kunnen maken wie en ook welke instanties de concrete verantwoordelijkheid dra gen voor de zaken, zoals ze in het voorstel vermeld staan. Bovendien zou spreker gaarne willen weten hoe het komt en hoe het ver klaarbaar is en wat de consequentie is van een eenmaal geschonden schouwburgbeleid. Is de overschrijding het gevolg van het niet opnemen in de begroting van loonstijgingen, kostprijsstijging, verhoging P.T.T. - tarieven, of kan de kostenstijging een gevolg zijn door een onvoorziene groei van de Stadsschouwburgactiviteit. Kortom, vraagt spreker zich af, of de gunstige ontwikkeling van de stadsschouwburg financieel niet ge volgd is kunnen worden ofdat men het kortweg kan karaktariseren als een verkeerde en foutieve handelswijze. Indien dit laatste zo is en de redactie van het voorstel van burgemeester en wethouders laat dit.afcjns. inziens blijken dan wil spreker met nadruk naar voren brengen dat zijn fractie bijzonder verontrust is over het tech nisch beleid en beheer in de ruimste zin, waarbij de raad voor een fait accompli wordt gesteld. In dit verband zou hij gaarne van burgemeester en wethouders een specificatie van cijfers willen vernemen, welke inhet voorstel van burgemeester en wethouders zijn genoemd om een uit de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1966 | | pagina 493