Si 7
368
7 DECEMBER 1966.
dat de situatie principieel niet verandert. Het zijn namelijk woningwet
woningen en er is een rijksregeling, die het de bewoner mogelijk maakt
de woning onder bepaalde condities over te nemen in eigendom. Dat
geldt zowel voor de woningwetwoningen, die eigendom van de gemeente
zijn als voor de woningwetwoningen, die in het bezit van de woningbouw
verenigingen zijn.
In principe is er derhalve geen wijziging aan de orde.
Op een eventuele vraag of de bouwverenigingen ten aanzien van deze
mogelijkheid van de overdracht van woningen beleid zullen voeren als
de gemeente tot dusver gedaan heeft kan spreker moeilijk een antwoord
geven. Hij kan zich echter niet voorstellen dat de woningbouwverenigingen
deze rijksregeling zo maar naast zich neer zouden leggen en dat zij zou
den doen of die regeling niet bestond. Hij neemt dan ook aan, dat, als er
zich kopers zouden melden en het zou blijken, dat de woningbouwvereni
gingen onder geen omstandigheid bereid zouden zijn om te verkopen, men
dan van rijkswege minstens toch wel contact zou opnemen om te vragen
waarom men zo n standpunt huldigt.
Spreker is van mening, dat deze mogelijkheid niet als voorwaarde voor
de overdracht gesteld mag worden, omdat de situaties ten principale pre
cies gelijk zijn, of de woningen nu eigendom van de woningbouwvereni
ging, of van de gemeente zijn.
Met de heer Kroon is spreker blij, dat nu eindelijk dit voorstel gedaan kan
worden, omdat het de meest normale gang van zaken is, dat de woning
bouwverenigingen zelf hun activiteiten kunnen ontwikkelen op het gebied
van de woningwetbouw. Door bijzondere omstandigheden is hiervan in het
verleden moeten worden afgeweken. Als de gemeente zich van dit terrein
gaat terugtrekken moet ervoor gezorgd worden, dat er woningbouwcorpo
raties zijn, die de taak van de gemeente kunnen overnemen op een ver
antwoorde wijze.
Dat betekent in feite, dat ze dan moeten beschikken over een apparaat,
dat in staat is om deze ingewikkelde en moeilijke zaak behoorlijk te kun
nen runnen. Dit is ook mede de overweging van het college geweest om
tot deze overdracht over te gaan. Er zijn te Breda 3 woningbouwvereni
gingen, die elk voor zich een onvoldoende woningbezit hebben, om er
een bepaald ambtelijk apparaat op na te kunnen houden.
Dat betekent, dat het voor een groot deel vrijetijdsbesteding is en met al
le waardering voor die vrijetijdsbesteding van die mensen, kan men daar
op in de huidige omstandigheden niet voldoende vertrouwen in die zin,
dat ze voldoende tijd hebben om in alle omstandigheden die slagvaardig
heid op te brengen, die vaak nodig is.
Deze overdracht maakt het mogelijk om een meer aangepast apparaat op
te bouwen. Het eerste resultaat hiervan is, dat de bouwvereniging St. Lau-
rentius met ingang van 1 april 1967 een administrateur in vaste dienst aan
stelt. In onderling overleg hebben de Algemene Woningbouwvereniging en
de bouwvereniging St. Laurentius voor wat het onderhoud van de woningen
betreft ook al een samenwerking tot stand gebracht in deze zin, dat er
één opzichter is die voor beide bouwverenigingen werkzaamheden verricht.
De woningbouwvereniging St.Joseph staat daar voorlopig nog buiten en dat
vindt zijn oorzaak in ae historie; men heeft een eigen man die bijna de
pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Als het zover is, meent spre
ker te mogen aannemen, dat deze bouwvereniging in de toekomst wel
met de twee eerdergenoemden tot samenwerking zal komen. Aan de heer