S-sr
4&4
14 DECEMBER 1966.
Regeren is vooruitzien en ten aanzien van de evolutionaire ontwikkeling
van het verkeer zal het moeilijk zijn deze ontwikkeling bij - om maar
niet te denken aan vóór - te blijven.
De nieuwe wet op de ruimtelijke ordening signaleert ook reeds het belang
van het verkeer, omdat in die wet duidelijk de kiem gelegd is voor het
invoeren van de verplichting aan de gemeenten om een verkeersplan, ge
baseerd op verkeerssituaties, te doen opstellen. Onze zorg voor het ver
keer is tot nog toe een technische en een financiële. Beide aspecten zijn
echter slechts de tastbare resultaten van het verkeersproblematiek. Bij
het merendeel van de "verkeerstechnici" in ons land leeft de gedachte,
dat het verkeer een technische zaak is, waarin kruisingsvrije oplossingen,
computer gestuurde verkeerslichten etc. het hoogste goed zijn.
De verkeersproblematiek is echter in de laatste plaats een technische
kwestie. Hieraan gaan vooraf zeer principiële vragen, die onze visie op
maatschappij en bestuur raken. Het gaat hier om de houding ten opzichte
van een moderne maatschappij, waarin communicatie en mobiliteit
voorwaarde en levensvorm aan het worden zijn. Een verkeersplanner
"nieuwe stijl" komt dan ook hoogst urgent voor en wil die zijn taak on
afhankelijk en onder rechtstreekse verantwoordelijkheid van de bestuurs
organen kunnen verrichten dan eist dit een eigen dienst. Ik verneem
over deze gedachte graag de mening van Uw college.
Ik ga thans over, mijnheer de voorzitter, tot enkele aspecten van het
PERSONEELSBELEID.
Uw college stelt, dat ook in het verleden de vraagstukken van het
personeelsbeleid de aandacht hadden. Ongetwijfeld is dit zo. Toch vraag
ik mij met zorg af of dit beleid wel voldoende gericht is geweest en ge
centraliseerd, waardoor het inderdaad een kwestie van het college als
beleidsorgaan is en of in het verleden niet teveel gedecentraliseerd is
gewerkt, waardoor van een strak modern personeelsbeleid niet gesproken
kan worden. Het feit, dat Uw college zich over deze materie beraadt
en dat thans een nota is opgesteld wijst toch wel in deze richting. Mijn
fractie en ik achten een goed personeelsbeleid een deel van het alge
meen beleid, dat in de eerste plaats belast is met de zorg voor de m e n-
selijke verhoudingen. Het moet erop gericht zijn op zo
stabiel mogelijke wijze te zorgen voor het welzijn der individuen en hun
onderlinge verhoudingen en de persoonlijke verhouding tot hun werk en
wel zodanig, dat allen, die bij de gemeente werkzaam zijn, in staat
gesteld en gestimuleerd worden tot het voortdurend geven van hun beste
persoonlijke bijdragen tot het bereiken van het gestelde doel. Herschep
pen en het onderhouden van een zodanig personeelsbestand en van een
zodanig complex van arbeidsvoorwaarden, werkomstandigheden en -ver
houdingen, dat daardoor enerzijds een optimale garantie voor de verwe
zenlijking van het gestelde ideaal wordt verkregen, anderzijds het per
soneel de gelegenheid tot zelfontplooiing wordt geboden, is een nood
zakelijke eis.
Het zal Uw college duidelijk zijn dat mijn fractie met de grootste
belangstelling Uw ontwerprichtlijnen tegemoet zien en ik breng daarbij
als mijn mening naar voren, dat het mij voorkomt, dat de raad zich over
dit beleid enz. zal dienen te kunnen uitspreken. De commissie van over-