4S4
14 DECEMBER 1966.
INVESTERINGEN.
Toen in het midden van dit jaar de financieringsmogelijkheden voor
de gemeenten abrupt werden beperkt, heb ik gesteld het toch wel een
uitzonderlijk trieste zaak te achten, dat Breda, ondanks een financieel
volkomen verantwoord beleid met sluitende begrotingen en financieel-
aanvaardbare investeringsplannen, mijns inziens de dupe werd van het
leven op te grote voet door het rijk en enkele grote steden, waarbij ik
ervoor waarschuwde dat stagnaties in voorzieningen op velerlei gebied
binnen onze gemeente, niet tot kritiek op ons gemeentebestuur zouden
mogen leiden. Maar ja, wat wilt U, mijnheer de voorzitter, in de woes
tijn is ooit al meer geroepen.
Het is dan ook geen onverdeeld genoegen om onder de huidige om
standigheden raadslid, laat staan wethouder, te zijn. Want ongenoegen
richt zich meestal op het dichtsbijzijnde object.
Nu kan ik me wel voorstellen dat een burger, die zijn geparkeerde
auto op de Baronielaan uit de modder moet laten takelen, des duivels
wordt wanneer hij leest dat op de exploitatie van een schouwburg tonnen
moeten worden toegelegd.
De door U aan te stellen voorlichtingsambtenaar wacht een zware
taak, namelijk om onze burgerij het verschil duidelijk te maken tussen
uitgaven gewone dienst en kapitaalsuitgaven.
Gezien de vele onzekerheden zou ik het investeringsplan 1967 zeer
omzichtig willen benaderen. Ik neem hierbij aan dat, voor zover de voor
genomen activiteiten gedekt zijn door een goedgekeurd raadsbesluit,
deze wel tot uitvoering zullen komen. Voor de overige objecten kan ik
slechts de hoop uitspreken dat wind en getij met U mogen zijn.
SUBSIDIE-BELEID.
Inderdaad onderschrijf ik, dat met de groei van de stad, de subsidies
in absolute zin verhoging te zien geven. De opvattingen die de overheid
heeft over haar taak in het algemeen belang, ontleent zij uiteraard aan
haar politieke instelling. De voorkeur van mijn fractie gaat er naar uit
de verschillende activiteiten, daar waar ook maar enigszins mogelijk,
in handen van het particulier initiatief te houden en te brengen.
Overheidsbestuur is gewoonlijk nogal duur. Als recente voorbeelden
zou ik de gemeentelijke muziekschool en de exploitatie van de stads
schouwburg willen noemen. In beide gevallen is sprake van een uitgaven
ontwikkeling die beslist niet werd voorzien ten tijde van de principe
besluiten.
Is Uw college ten aanzien van de schouwburg reeds diligent, zo zou
ik, voor wat betreft het muziekonderwijs toch ook mijn bezorgdheid uit
willen spreken, en ik vraag me af hoe het mogelijk is, dat dit onderwijs
ons in enkele jaren tijd ruim twee ton meer is gaan kosten, een stijging
van meer dan 200%.
Bij verhoging der subsidie-bedragen aan particuliere organisaties dient
bij deze organen de bereidheid aanwezig te zijn verhoudingsgewijs bij te
dragen in de hogere exploitatiekosten. Deze bijdrage hoeft en kan niet
altijd in de financiële sector gezocht te worden, zij kan ook bestaan uit
het voeren van een sober beleid en de wil om hiet anderen samen te
werken.