40?-
14 DECEMBER 1966.
gesproken sympathie, volledig met mij samen te werken. Ik spreek,
mede namens de twee andere leden, de wens uit, dat ook Uw college
en de raadsleden ons voortaan en zo mogelijk als één fractie willen be
schouwen.
Als reactie op hetgeen de heren van Loon en Vis hebben gezegd kan
ik het met een ieder eens zijn dat wij, dat wil zeggen de heren Hoek
stra, Jansen en ondergetekende nog niet tot een duidelijk genoeg poli
tiek standpunt zijn gekomen. Ik vraag me echter wel af, welke partij
dat in Nederland wèl heeft. Ik persoonlijk zie hier met verlangen naar
uit.
Ik persoonlijk zal wel, wanneer ik zelf een duidelijk inzicht heb
graag de nodige en voor de hand liggende consequenties van een en an
der bekijken. Maar nogmaals dit is een persoonlijk standpunt en hopen-
lijk komen wij, de heer Hoekstra, Jansen en ondergetekende tot een
duidelijk, nog duidelijker politiek standpunt. Ik ben verder de raad bij
zonder dankbaar dat wij toch als raadslid volledig zijn geaccepteerd,
ook al hebben wij dan tè weinig kennis van zaken om met de heer Vis
te spreken. Ik dacht echter dan wel, dat, als het hierom gaat, misschien
meerdere raadsleden met dankbaarheid vervuld zouden moeten zijn en
niet alleen uit de voormalige Bóeren-Partij.
Bovengenoemde bereidheid om samen te werken is bij ons niet aan
wezig ten aanzien van het inmiddels ook uit de B. P. getreden raadslid,
de heer Woestenberg. Hoewel wij van mening zijn, zulks naar aanlei
ding van een ingesteld onderzoek, dat hij in de oorlog geen strafbare
politieke delicten heeft begaan, is ons uit meerdere gesprekken en van
anderen verkregen mededelingen gebleken dat hij nog steeds sympathiek
staat ten opzichte van de ex-politieke delinquenten. Om deze redenen
is samenwerking met hem ten enenmale uitgesloten.
Tot zover over onze positie in deze raad.
U kunt verder van ons niet verwachten dacht ik dat wij als nieuwe
raadsleden dit jaar reeds onmiddellijk uitvoerige beschouwingen zullen
houden. Wij zijn namelijk tot de overtuiging gekomen, dat, wil men
met enig recht over de gemeentelijke problematiek kunnen spreken, een
inwerkperiode van zeg maar van minstens een jaar noodzakelijk is.
Wij kunnen niet zoals andere nieuwe raadsleden terugvallen op
fractiegenoten, die reeds enkele jaren meedraaien.
Wij zijn bovendien niet van plan, om, zoals de heer Koekoek, in
het wilde weg allerlei kreten te slaken en kritiek te uiten zonder een
alternatief te stellen.
Hierbij waren wij bovendien nog gehandicapt door het feit, dat de
heer Hoekstra als lid van het dagelijks bestuur van de Noodraad, in ver
band met de vervroegde verkiezingen en de daarmede verband houdende
versnelde partij-opbouw weinig tijd beschikbaar had zich te verdiepen
in de ons aangeboden begroting.
Wij hebben het voornemen in de toekomst op een constructieve wij
ze voor zover het in ons vermogen ligt onze bijdrage te leveren; maar
nogmaals hiervoor was de beschikbare tijd momenteel te kort.
Thans wil ik gaarne enkele wensen en vragen van onze fractie ken
baar maken.