S~<P 4T 14 DECEMBER 1966, Het is evenwel duidelijk dat juist in zulk een situatie het veel moeilijker wordt te onderscheiden tussen datgene wat typisch overheidsfunctie is en datgene wat typisch privaat is. Hier liggen onzes inziens vaak de moei lijkheden- Dat de subsidies alleen in samenhang met de overige uitgaven der gemeente kunnen worden beoordeeld, onderschrijven wij volkomen. Het is juist daarom dat wij in het verleden herhaaldelijk het totaal van de subsidies in relatie hebben gebracht met het totale budget. In de algemene beschouwingen bij de begrotingsbehandeling in voor gaande jaren, heb ik reeds enkele malen op gewezen, dat de stijging van het totaal bedrag aan subsidies, in verhouding tot het percentage van het totale begrotingsbudget, zorgen baart. Deze percentages waren res pectievelijk, ik herhaal dat nog eens een keer voor 1957 3,16%, voor 1960 5,76%, voor 1963 6,6%, voor de nu voorliggende begroting 7,5%. De grootste stijgingen zijn dit jaar te zien in de sector maatschappelijk werk, jeugd en sport en volksgezondheid. In percentages ten opzichte van 1966 bedraagt dit respectievelijk 45%, 42% en 18%. Ten aanzien van de volksgezondheid en maatschappelijk werk zij opgemerkt dat een groot deel van deze kosten terug komen in andere vorm, hetgeen bij jeugd en sport niet het geval is, evenmin als bij alle subsidies welke samenge vat kunnen worden onder cultuur, recreatie e. d. Een duidelijk beeld voor wat per hoofd van de bevolking wordt uitge geven, werd door U verstrekt in de nota van aanbieding op pagina 11. Uit deze overzichten blijkt dat zowel bruto als netto voor cultuur, recrea tie enz. per hoofd een bedrag van 31,65 wordt besteed. Ik zeg met name bruto en netto. Indien wij dit bedrag bezien in relatie tot de ande re in dit overzicht genoemde bedragen, dan menen wij toch voor de zo veelste maal te moeten zeggen, dat de grootst mogelijke voorzichtigheid, bij het verlenen van subsidies in laatst genoemde sectoren is geboden. Want van andere subsidies komen ontvangstposten binnen en daardoor worden het netto-bedragen en ik heb dat in het verleden ook al eens op andere wijze in relatie gebracht. Ik vind en dat zeg ik nogmaals, dit bedrag van 31,65 wat per hoofd van de bevolking in Breda besteed wordt, zuiver aan de sectie cultuur, recreatie, sport enz. is ten aanzien van de andere activiteiten zeer hoog. INTERGEMEENTELIJKE SAMENWERKING. Bij de vorige begrotingsbehandeling is het onderwerp intergemeente lijke samenwerking in verband met de ruimtelijke ordening, door bijna alle fractievoorzitters uitvoerig besproken. Als gevolg hiervan heeft Uw college bepaalde toezeggingen gedaan ten aanzien van het vormen van een agglomeratieraad Breda en omstre ken. Ik kan niet nalaten ook thans weer op dit onzes inziens zeer be langrijke onderwerp terug te komen en wil daarbij aansluiten op de tweede nota over de ruimtelijke ordening in Nederland welke mijns inziens niet alleen voor het nationale en provinciale ruimtelijke beleid van grote be tekenis is. Deze nota is zeker ook voor de gemeentelijke planologie van Breda en omgeving bijzonder belangrijk. In verband daarmede ontleen ik aan deze regeringsnota, zeer in het kort het volgende.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1966 | | pagina 585