15 DECEMBER 1966.
464
dat bij de werkelijke realisering van 1/30 gedeelte van de saldi-reser-
ve, deze reserve van jaar tot jaar minder wordt. Om een voorbeeld te
noemen, zo zegt spreker, indien men de beschikking heeft over een
saldi-reserve van 300. 000, -- en er wordt werkelijk 1/30 gedeelte
gebruikt dan vermindert de saldi-reserve het eerste jaar met 10. 000, -
het 2e jaar 9. 700, -- en zo vervolgens.
De heer VAN LOON zegt bij interruptie dat een batig^saldo van de
rekening elk jaar voorkomt en dat daarmede de reserve wederom stijgt.
Wethouder BROEDERS reageert hierop met de mededeling dat er dan
weinig verschil van mening bestaat omdat de saldi-reserve dan op peil
blijft en dit is eigenlijk ook de voorstelling van de gang van zaken door
burgemeester en wethouders. In feite komt dit op hetzelfde neer. De
bedoeling is dat de saldireserve op hetzelfde niveau blijft. Indien men
gaat interen op deze reserve dan betekent dit dat de gewone dienst van
jaar tot jaar uit andere inkomstenbronnen meer op moet brengen mede
omdat de rente van de saldireserve van jaar tot jaar ook zal verminde
ren. Dit is blijkbaar niet de bedoeling van de heer van Loon, zodat
spreker denkt dat er overeenstemming bestaat.
Spreker wil er de raad nog wel op attenderen dat de saldi-reserve niet
alleen de bedoeling heeft om bepaalde tekorten te kunnen opvangen
maar bovendien nog een functie heeft bij het verkrijgen van de goed
keuring van de begroting. Ook bij de prognoses van de inkomsten wor
den altijd bepaalde risico's genomen. Bij de verdediging van de begro
ting bij gedeputeerde staten kan er altijd op gewezen worden dat de
reeds aangehaalde risico's genomen kunnen worden omdat de saldi-re
serve nog niet is aangesproken. Daarom is deze reserve bij het voeren
van een eigen gemeentelijk beleid een bijzonder belangrijke zaak.
Zowel de heer Vis als de heer van Loon hebben gesproken over de
verhouding gemeentefondsuitkeringen en eigen inkomsten, Indien de
uitkering uit het gemeentefonds stijgt dan zou automatisch de eigen
inkomsten ook moeten stijgen.
Spreker wijst erop dat de inkomsten van de gemeente bestaan uit ge
meentefondsuitkeringen en de eigen inkomsten. Indien dit geplaatst
wordt tegen het behoeftepakket, dat nodig geoordeeld wordt voor de
gemeenschap, dan is het duidelijk dat de groei van de inkomsten
nauwlettend bekeken moeten worden, omdat het van die inkomsten
afhankelijk is wat men kan realiseren. Hierbij wil hij niet voorbijgaan
aan het feit dat het besteden van het uitgavenpakket de meest doelmatige
aanwending van gelden moet zijn en een zaak is die bijzonder nauw
keurig bekeken moet worden. Anderzijds is het zo dat de grootte van
de inkomsten bepalend is voor de uitgaven.
Bij de algemene beschouwingen is ook gesproken over de uitbrei
ding van het plaatselijk belastinggebied. Telkenjare komt de raad voor
de keuze te staan wat zullen de uitgaven gaan vragen en wat is men
bereid voor deze uitgaven te betalen. In beperkte mate geldt dit ook
voor het kleine gebied van de eigen inkomsten. Logisch is in dit geval
het aantal punten, die in de nota van aanbieding zijn vermeld. Nu kan