543- 16 DECEMBER 1966. zijn die een sterke binding hebben. Te denken valt hierbij aan jeugd en onderwijs, sport en onderwijs etc. Als al die zaken die een sterke bin ding hebben verenigd moeten worden blijft er slechts één portefeuille over namelijk financiën, omdat alle sectoren sterke bindingen hebben met de financiën. Er zijn goede redenen voor geweest om deze verdeling in het college aan te brengen. V oor wat de door de heer van der Werff naar voren gebrachte kwestie van de onderwijsnota betreft heeft de heer Vis gezegd, dat het eigenlijk een inventarisatie was. De heer Vis wil echter meer dan een inventarisa tie. Hij wil weten hoe de zaak groeit in de stad en welke behoeften er liggen. Spreker antwoordt hierop, dat hij met de afdeling onderwijs al een gesprek gehad heeft over de wijze van het verstrekken van voorlich ting aan de raad en dat de wijze waarop dit in de toekomst zal moeten gebeuren nog niet rond is. In zijn antwoord op de algemene beschouwin- en heeft spreker reeds gezegd, dat hij zich voelde in de fase van ver- enning. Met betrekking tot het onderwijs gaat die verkenning maar moeizaam. Er zijn al diverse contacten geweest en er zijn diverse ge sprekken gevoerd en spreker heeft al laten nagaan hoe het staat met de plannen voor voortgezet onderwijs. Hij had daarover ook al een gesprek met het departement en er hebben reeds diverse gesprekken met inspecteurs van het onderwijs plaatsgehad met betrekking tot hun visie op het onderwijs en die gesprekken zullen binnenkort worden voortgezet. Spreker is van plan zich binnenkort ver der te verdiepen in de mammoetwet. Met het doen van een definitieve toezegging aan de raad wil hij nu wel voorzichtig zijn en hij meent dat het bepaald onvoorzichtig zou zijn om te zeggen dat hij de raad nu maar eens op zijn wenken zal bedienen. Te zijner tijd zal hij hierover metde raad graag nog eens van gedachten wisselen. Datzelfde geldt met betrekking tot het door de heren Vis en van der Werff gevraagde contact tussen het bedrijfsleven en het onderwijs. Er zijn heren die gesproken hebben over de achterstand bij het bedrag per leerling. Hierover is ook in de afdeling voor het onderwijs gesproken. Waar dit nog maar een eerste gesprek is geweest vertrouwt spreker erop, dat de raad thans van hem geen definitieve uitspraak zal verlangen. Wel wil hij zeggen, dat hij de gedachte onderschrijft dat de uitkering zo moet zijn, dat het onderwijs zien op een goede wijze kan ontwikkelen en dat het geen uitkering moet zijn om de uitkering. Het gaat over de betaling van de redelijke behoeften van het onderwijs. Het college is het erover eens, dat investeringen in het onderwijs gedaan de beste diepte-investeringen zijn. Dit geldt uiteraard maar voor zover de uitgekeerde bedragen op de meese efficiënte wijze worden aangewend. Spreker heeft zich inzake dit punt niet volledig kunnen oriënteren, doch hij heeft wel cijfers van de 4 grootste Brabantse gemeenten name lijk Breda, Tilburg, Eindhoven en 's-Hertogenbosch, Deze gemeenten keren respectievelijk uit 88, --, 99,67, 90, -- en 84, --. De raad heeft zelf kunnen zien dat in Breda bepaalde bedragen buiten de uitke ring worden gehouden, die in andere gemeenten wel meegerekend wor den. Voor Breda betekent dat voor 1967 een bedrag van 6,55 per leer-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1966 | | pagina 696