4öL/
5
16 DECEMBER 1966.
houder heeft spreker dezelfde verwachtingen als van wethouder Broeders.
Er zijn een paar grote posten in de begroting, die voor een deel discu
tabel zijn. Met 24 tegen 8 stemmen, waaronder de twee van de libera
le fractie van toen, gaf de raad op 13 april het recht uit handen om
over een aantal van deze posten te spreken.
Als vandaag uiterst kritisch over het juist door de vorige spreker genoem
de toneelgezelschap geoordeeld wordt, vooral ten aanzien van keuze,
en casting, dan luiden die termen niet anders dan de termen, die spre
ker bij de behandeling van het pre-advies op 13 april geuit heeft.Spre
ker verwacht, dat de raad deze aangelegenheid vóór september 1967,
want dat is de vervaldatum na 2 jaren, voorgelegd zal "krijgen om er
zich dan opnieuw over te kunnen uitspreken en dat niet als het ware vol
automatisch het subsidiëntenoverleg zal worden onderschreven. Ook ten
aanzien van de verdere culturele voorzieningen heeft de wethouder in
zijn algemene beschouwingen reeds gezegd krijgt de raad nog ruimte en
gelegenheid om zich uit te spreken. Spreker is niet voornemens het stand
punt van zijn fractie, zoals dat ingenomen is tijdens de vorige begro
tingsbehandeling en laatst nog bij het voorstel tot het slopen van de
Beyerd en het opnieuw bouwen van de Beyerd/V. V.V. nog eens in her
innering te brengen.
Als er concrete voorstellen komen kan daar nog wel over gepraat wor
den.
Wel acht hij het van belang nog twee opmerkingen, die in zekere zin
inhaken op een suggestie door de heer van Dun gedaan, te maken.
Op de eerste plaats, dat een analyse van wat men cultureel beoogt in
de gemeente noodzakelijk zal zijn. Dit is van belang als de gemeente
rijksdiensten wil aantrekken of de vestiging daarvan wil bevorderen, als
de gemeente in aanmerking wil komen voor verfijningsuitkeringen. De
claim van een universiteitsstad gaat namelijk ook uit van de gedachte
dat geestelijk iets extra's geboden wordt. Daarom adviseert spreker het
college in de culturele sector met voorstellen te komen en als dat nodig
is in verband met gewijzigde of achterhaalde omstandigheden met
nieuwe voorstellen.
Te veel beluistert hij soms, dat een besluit moet worden uitgevoerd om
dat de raad het nu eenmaal genomen heeft. Hij vindt steun voor deze
visie in een artikel van Prof. In 't Veld, geen partijgenoot, in "Oost-
West" van april 1966, waarin hij de problemen van het ambtelijk ap
paraat en de democratie belicht en waarin hij duidelijk diverse fase
ringen onderscheidt in de bestuurssector, in het formuleren van de doel
einden, in het analyseren van de bestaande toestand, in een berekening
van alternatieven die er zijn, van beraad en keuze, tenuitvoerlegging
in eerste of tweede fase, controle daarop en vooral een duidelijke aan
dacht voor vragen, toetsing en herwaardering van datgene wat gedaan
wordt.
Daarbij bepleit Prof. In 't Veld zowel feed-back als feed-in.
Dit laatste wil zeggen het inbrengen van nieuwe gegevens, die even
tueel een standpuntwijziging zouden kunnen veroorzaken.
De heer MENDES zegt een beschouwing te hebben, die gebaseerd is
op verschillende begrotingsposten die op verschillende pagina's staan.
Hij zegt zich juist beperkt te hebben tot de begrotingsposten, omdat er