?/y
16 DECEMBER 1966.
Als zodanig ziet spreker de opmerking van het college wanneer het
schrijft, dat de jeugdsubsidieregeling herzien zal moeten worden. Hij
gaat daar graag mee akkoord en hij hoopt ook dat wat meer aandacht
besteed zal worden aan de huisvesting van de verenigingen. In het ver
leden is het betalen voor een onderkomen altijd wat zwaar geweest voor
verenigen. Een ander probleem wat spreker aan het college wil voorleg
gen is het zoeken naar een mogelijkheid om wat meer in de behoefte
aan jeugdwerkleiders te voldoen en bindt daar gaarne een regeling aan
vast voor mensen die hiermede in part-time mee bezig zijn.
Ook is hij van mening dat in de nieuwe regeling wat meer aandacht ge
schonken moet worden aan het hobbywerk. Daarover is in het verleden
al veel gesproken maar het is nog niet goed uit de bus gekomen en hij
vindt dit werk recreatief van zoveel waarde, dat er heus wat meer aan
dacht voor nodig is. In het kader van de vereenvoudiging wil spreker nog
zeggen, dat hij het nut van de jeugdadviesraad niet meer inziet. Hij
ziet de jeugdadviesraad waarvan hij zelf deel uitmaakt langzaam dood
bloeden en hij heeft geen waardering voor elke activiteit, die gesmoord
wordt door een deel van het organisatieschema. De duidelijkheid, waar
steeds om geroepen wordtkomt steeds meer in het gedrang. Hij ziet
steeds meer het stedelijk jeugdcentrum een belangrijke, taak krijgen in
de gemeenschap. De jeugdadviesraad geeft maar advies aan het colle
ge over bepaalde zaken en ondanks de bedoelingen om dit weer op gang
te brengen loopt het toch vast. Overigens is het ook zo dat de enkele
punten die bij de jeugdadviesraad aan de orde komen even goed behan
deld kunnen worden in de afdeling voor jeugd en sport en dan onttrek
ken die zaken zich ook niet aan de openbaarheid.
De jeugd is nog al gei'nteresseerdheid bij tuinen en bloemen zegt spre
ker. Misschien is het mogelijk dit van gemeentewege te stimuleren door
het aankweken van een bepaalde rivaliteit in de vorm van een wedstrijd
met betrekking tot de gemeenschappelijke tuinen rondom de flats.
Spreker is voorstander van ruige speelvelden, doch hij vindt het verschrik
kelijk voor de jeugd als die na 3 of 4 jaar plotseling bemerkt, dat hun
ruige speelveld moet verdwijnen. Hij heeft daarvoor begrip, doch hij
vraagt zich af of, nu gebleken is dat de ruige speelvelden zo welkom
zijn bij de jeugd en ook wel bij ouderen, er geen ruige speelvelden met
een permanent karakter moeten worden geprojecteerd.
Over Wolfslaar en de sporthal heeft spreker niets dan lof.
In dit verband wijst hij erop, dat hij van mening is dat de recreatie door
de overheid wat meer gestimuleerd zou kunnen worden.
Hij denkt hier aan de plannen voor een jachthaven. In het centraal rap
port heeft hij gelezen dat er in Breda 100 ligplaatsen in de jachthaven
zijn.
Verder heeft hij gelezen dat er plannen bestaan om in de Haagse Beem
den een plaats te maken voor 100 boten. Hij weet heel goed dat Breda
en Drimmelen niet te vergelijken zijn, maar Drimmelen gaat ineens
beginnen met een plaats voor 1200 boten. Als er in de schaalvergroting
gedacht wordt aan 500. 000 inwoners is hij van mening dat de groei op
dit gebied niet bijgehouden wordt. Overigens is hij van mening, dat als
er over 500. 000 inwoners gesproken wordt, er zo spoedig mogelijk een
plan voor recreatie moet komen en wel speciaal voor dagrecreatie en
toerisme. Hij vindt dit meer een streekvöorziening.