7
12 JANUARI 1966.
Afwezig: Mevrouw Th. M. M. de Bonte-de Munnik en de heren H.
Biemans, C.A. van Duijl, Th. W. Frumau, Mr. R. A.H.M. Gielen,A.W.
van Loon, J. H. M. Quadekker, J. Verschuren, Drs. P. Vis en W. vander
Zwan.
Voorzitter: de heer MR. Dr. R. M.A.A. GEULJANS.
Secretaris de heer DRS. J. P. A. VAN DEN DAM.
De VOORZITTER opent de vergadering en spreekt het gebed uit, waar
van de tekst is opgenomen in artikel 10 van het reglement van orde voor
de vergaderingen van de gemeenteraad.
Bericht van verhindering is binnengekomen van: Mevrouw Th. M. M.
de Bonte-de Munnik en de heren H. Biemans, Th. W. Frumau, Mr. R.A.
H.M. Gielen, A.W. van Loon, J. H.M. Quadekker, J. Verschuren, Drs.
P. Vis en W. van der Zwan.
Hierna zegt de voorzitter het volgende:
Dames en heren leden van de raad,
Na al hetgeen we reeds bij gelegenheid van de behandeling van de be
groting rond de huidige situatie van onze stad en streek en de toekomsti
ge ontwikkeling daarvan hebben gezegd, na ook te hebben kennis genomen
van de toespraken van belangrijke functionarissen in stad en streek, ik
denk b. v. aan de voorzitter van de Kamer van Koophandel, lijkt het op
portuun dit jaar bij de gelegenheid van de jaarwisseling in Uw midden
een substantieel probleem van meer algemene aard, een belangrijk the
ma naar mijn smaak, aan de orde te stellen, dat ons door de jaren heen,
in het verleden en ook straks in de toekomst blijvend zal bezighouden.
Ik doel op een van de belangrijke middelen die bestuurders ten dienste
staan bij "de uitoefening van hun taak, namelijk het middel van subsidië
ring en dus ook van het subsidiëringsvraagstuk.
Sprekend over het subsidiëringsvraagstuk en dus zijdelings ook over het
subsidiariteitsbeginsel lijkt het noodzakelijk, dat we allereerst ervoor zor
gen dat we een goede notie hebben van de juridische en ook maatschap
pelijke inhoud van subsidie.
Dan meen ik niet beter te kunnen aanhaken dan op hetgeen daarover in
1961 door Mr. Baron van Haersolte voor de Vereniging voor Administra-
tiefrecht op zo uitmuntende wijze is gesteld.
Onjuist is het te menen, dat het wezen van subsidie geheel in het ethische,
principiële of economische vlak gelegen zou zijn. Ik geloof veeleer dat
subsidie zich afspeelt in de maatschappij en langs bepaalde, ook juridische
lijnen, geordend is.
Dus het is veeleer een bestuurskundig begrip - besturen gebeurt nu een
maal niet naar louter juridische criteria maar op grond van een maatschap
pelijk en deels op een juridisch vastgelegde taakverdeling tussen bestuur
ders en bestuurden. Daaruit blijkt ook, dat in de bestuurswereld zeker
contract en wet niet de gehele maatschappelijke werkelijkheid beheersen.
In het licht van dit principe kan als eerste kenmerk voor subsidie gesteld
worden, dat het een geldswaarde betreft: