12 JANUARI 1966. 1. een overdracht van geld of vermogenswaarde; 2. dat subsidie gegeven wordt door de fiscale machthebbers, zoals dat in het technisch jargon heet; 3. dat dat geld overgedragen wordt aan particulieren, meestal instellin gen of groepen, maar het wezenlijke is nu juist, dat die geldoverdracht en de verhouding tussen bestuurders en bestuurden niet geregeld wordt daarbij in een contract. Er staat dus van de zijde van de begiftigen geen contractuele verplichting tegenover. Er zijn natuurlijk wel verplichtingen van de zijde van de be giftigden, maar die moeten soepel worden begrepen en geïnterpreteerd. Wanneer de overheid b.v. een harmonie subsidieert dan mogen wij dus, mag de overheid, van die harmonie verwachten, dat zij zich van tijd tot tijd, bij bepaalde gelegenheden aan het publiek doet horen en dat berust dan veelal op een zekere traditie waar en wanneer die gelegenheden daar zijn, maar van een contractuele verplichting tot het doen of laten van be paalde manifestaties is dan geen sprake. Van belang dit even vast te hou den. De overheid stelt zijn belang ook niet tegenover de begiftigde maar stelt dat veeleer identiek: overheid en particulieren werken samen tot een be paald doel en om het maar eens populair te zeggen "ze leggen botje bij botje", gezamenlijk geld bijeen brengend in een soort relatie van part nership. Uit deze relatie volgt alweer een nieuw kenmerk van subsidie en de sub sidieverhouding n. 1. dat ze fiduciair is. Het woord fiduciair is afkomstig van fiducia, we gebruiken het allemaal ook in het dagelijks leven: we hebben er fiducie in. Dus een fiduciaire verhouding: de overheid schenkt vertrouwen en de particuliere instellingen of groepen zijn dus dan ook in dat opzicht de vertrouwelingen. En zo kan het dus gebeuren dat een bepaalde particuliere instelling groeit naar een objectieve rol, met andere woorden een publieke zaak is toever trouwd aan een private public spirit en niet via een echte contractuele band. De band is nog wel net zo los, dat we van een contractueel karak ter in de civielrechtelijke betekenis van het woord niet kunnen spreken. De instelling wordt vrijgemaakt van geldnood om haar eigen plicht te ver vullen. Subsidie is dus ook altijd aanvullend. Ik dacht niet, dat het eigenlijk mo gelijk was vanuit dit begrip, zoals het hier ontwikkeld wordt te kunnen spreken over 100% subsidie. Om deze benadering nog wat duidelijker te maken, kan ik het ook anders en omgekeerd stellen: overal waar wel in die natuurlijke verhouding tussen overheid en burgers sprake is en waarde verhouding beheerst wordt door contract of wet - en dan denk ik b.v. aan de onderwijswetgeving - dan is er eigenlijk geen sprake van subsidie. Wan neer de overheid krachtens de onderwijswetgeving en in het kader van die onderwijswetgeving geldelijke bijdragen verleent dan staat daar een on noemelijke hoeveelheid exact omschreven verplichtingen van de onder wijswereld tegenover en dan is die hele verhouding een rechtsverhouding die niet met het originele,originaire begrip subsidie, zoals ik het hierin aansluiting met de heer van Haersolte hier voordraag, te vereenzelvigen. Een ander voorbeeld wat hier weieens genoemd wordt, dat is b.v. de steun die de overheid aan de landbouw geeft. Ook daar is in deze opvatting geen sprake van subsidie, omdat tegenover

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1966 | | pagina 8