95 13 APRIL 1966. 2. Is het juist dat dit perceel ten tijde van de verkoop aan de Stichting "Het Klein Seminarie Upelaar" de bestemming van bouwgrond had? 3. Zo ja, waarom is hiervan in het raadsvoorstel van 6 januari 1965 niet duidelijk melding gemaakt 4. Bestaat er verband tussen de verkoop van perceel 2004 aan de stich ting "Het Klein Seminarie Upelaar" en de latere grondtransacties van de burgemeester als privé-persoon? De VOORZITTER zegt, alvorens wethouder Vermeulen te verzoeken op de vragen aan het college welke zijn portefeuille betreffen te ant woorden, ten overstaan van de raad de volgende verklaring af te willen leggen; "Ik acht het mij een plicht ten overstaan van Uw raad een verklaring af te leggen omtrent enkele grond aan- en verkopen, waarbij ik privépartij was en waarvan ik uitdrukkelijk verklaar dat mijn medeleden van het college hiervan geen voorkennis hebben gehad. Het perceel grond, eigendom van het seminarie en gelegen ten noorden van de rijksweg, die dit perceel afsplitst van de overige eigendommen van het seminarie, werd door mij gekocht om te gelener tijd, wanneer ik mijn ambtswoning zou verlaten of zou moeten verlaten (over 9 jaar wordt de pensioengerechtigde leeftijd door mij bereikt) aldaar te kunnen bouwen. Dit perceel behoorde volgens het vigerende plan in hoofdzaken 1961 tot een complex, dat bestemd was tot woongebied. Toen de koop tot stand kwam, te weten op 4 april 1965, was noch aan verkoper noch aan mij bekend, wat, wanneer en hoe er gebouwd zou mogen worden, daar een plan in onderdelen nog niet bestond. Zeker was alleen een negatief gegeven, namelijk dat bebouwing op een strook van 50 m uit de as van de rijksweg was uitgesloten, doch ver dere negatieve of positieve gegevens ontbraken. In de door mij betaalde prijs, te weten 5,50 per m2, ligt dan ook de weerspiegeling van alle positieve en negatieve factoren, die aan het plan in hoofdzaken inhaerent zijn. Thans kom ik tot de kernvraag, waarop het antwoord mijns inziens van beslissende betekenis is bij de beoordeling van mijn handelen, dat zo veel commentaar heeft uitgelokt. Deze kernvraag luidt: Was er op het moment van de koop een plan in onderdelen in voorbereiding en heb ik als burgemeester het snel totstand komen van het plan in onderdelen, dat immers op 14 mei ter visie werd gelegd, bevorderd of beïnvloed? Ten tijde van de koop was een plan in onderdelen in voorbereiding maar ik kan U verzekeren, met de hand op mijn hart, dat ik in mijn kwaliteit van burgemeester niets heb gedaan om de totstandkoming van dat plan in onderdelen bewust te bevorderen of te beïnvloeden. En toch beging ik een fout, welke ik mij eerst langzamerhand bewust werd nadat het plan in onderdelen een feit was geworden en de gevolgen daarvan zich in een belangrijke waardestijging van de grond openbaarden toen ik een gedeelte daarvan heb doorverkocht. Toen, doch ook niet eerder, bleek mij, dat mijn uit impulsiviteit ge-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1966 | | pagina 95