9
12 JANUARI 1966.
de geldelijke bijdragen, die van overheidswege ontvangen worden talvan
verplichtingen aan de zijde van de landbouw wettelijk of contractueel zijn
vastgelegd, b.v. de verplichting om de produktie niet verder uit te brei
den of te beperken.
We gaan nu een stapje verder zetten in deze toch wel gecompliceerde ma
terie met Prof. Dr. Brasz, die op hetzelfde congres het woord voerde, met
name over de taak van de subsidiëring. Ook hij heeft heel treffende kwa
lificaties gebezigd. Hij zegt n. 1. dat subsidie een integrerende functie
heeft, integrerend wil hier zeggen: samenbundelend, overbruggend, tot
een integriteit, tot een geheel voerend, spanningen overbruggend, span
ningen die voortkomen uit culturele en maatschappelijke verschillen. Met
andere woorden de taak van de subsidiëring is het streven naar de handha
ving van een maximum aan geestelijke vrijheid te verzoenen met dat naar
een hoog collectief voorzieningenniveau en daardoor directe overheidsac
tiviteiten op die gebieden te beperken. Het is dus anders gezegd "eenfor
mule" voor vreedzame coëxistensie van tegenstrijdige strevingen en doel
einden en daardoor is het probleem van subsidiëring primair van geeste
lijke aard maar dat niet alleen, het is ook een echt bestuurlijk probleem.
Bestuurskundig zijn de niet bij elkaar passende, maar tegelijkertijd onbe
vredigende doeleinden, welke bij subsidie een rol spelen, een gegeven.
Tot juist begrip van het subsidie, laat ik hier dan nog een derde trefwoord
vallen om het wezen van de subsidie en het subsidiëringsbeleid nog eens
duidelijk voor ogen te stellen en dat is n. 1. dat subsidie een plebiscitair
karakter heeft. Plebiscitair sluit aan op het woord plebisciet. En dit be-
tekent dus, dat wanneer een zaak in de ogen van sommige, of van vele,
of van aile medeburgers zedelijk prijzenswaardig is, dat dan de particu
liere bijdrage en het particuliere aandeel niet zo zeer een financiële als
wel een plebiscitaire waarde heeft.
Het is een thermometer van de intensiteit, van de interesse en van de be
langstelling van de burgers. Het registreert, als het ware middels de finan
ciële bijdrage van de burgers, de mate waarin voor een bepaald doel ook
belangstelling bestaat bij de burgerij.
Nu is het duidelijk, dat bij een zich snel ontwikkelende samenleving
ook in dit opzicht de verhoudingen niet statisch kunnen zijn en blijven,
maar dat er een behoefte kan groeien en ontstaan om van de originele con-
tractloze subsidieverhouding in meerdere of mindere mate te groeien naar
die andere verhouding die ik genoemd heb, die door wet of contract wordt
beheerst. Subsidie is met andere woorden een van de bestuursmiddelen, die
gaarne worden aangewend, waar wet of strikt contract in de verhoudingen
tot moeilijkheden zouden kunnen leiden. Maar daarom is subsidie nog niet
een gemakkelijk middel, noch uit een oogpunt van rechtszekerheid van de
tegenpartij van de zijde van de particulieren noch uit een oogpunt van be-
leidszekerheid van de zijde van de overheid.
Aan beide kanten is het een labiele zaak en het is duidelijk dat we waar
we in tal van stroomversnellingen van maatschappelijke ontwikkeling ko
men, op basis van subsidieverhoudingen de zaken opnieuw weieens nu op
dit gebied dan op het ander op de helling moeten zetten. Vroeger was er
in de zuivere rechtszekerheidstaat de zogenaamde état-gendarme eigen
lijk voor subsidie geen plaats. Daar behartigde de overheid via openbare
middelen, financiën de eigen zaken en dan dacht ze aan de openbare vei-