31 JANUARI 1968
112
Wij handhaven onverkort hetgeen hieromtrent in ons gemeentepro
gram 1966-1970 is gesteld, waarbij wij ons als christenen, gedreven
door de radicaliteit van het Evangelie, geroepen weten om mede te
bouwen aan een harmonische samenleving, waarin gezag en vrijheid,
rechtvaardigheid, vrede en welvaart hun eigen plaats hebben.
Met betrekking tot de samenwerking tussen Uw college en de raad, heb
ik reeds in de aanvang van mijn beschouwing enkele zakelijke opmer
kingen gemaakt. Ik houd er mij van overtuigd, dat Uw college, gezien
de goede verstandhouding, bereid zal zijn met de suggesties uit de raad
rekening te houden. Ik wil besluiten met de wens uit te spreken dat de
prettige samenwerking en de open wijze, waarop U, mijnheer de voor
zitter, ons bent fegemoet getreden, bestendigd moge blijven. Sluit
zich daarbij gaarne aan wat de vorige fractie-voorzitters hebben ge
zegd. Moge God U en onze arbeid zegenen.
De heer JHR. VON SCHMID zegt:
Mijnheer de voorzitter,
Het is voor het eerst dat ik het voorrecht heb deel te nemen aan een
begrotingsbehandeling in de gemeenteraad. Daarom zal ik mij in de
ze algemene beschouwing grote beperkingen opleggen. Ik zal ook
thans de weg volgen die ik al enige maanden bewandel, namelijk om
mij eerst goed in te leven in de faits et gestes en in de sfeer van de
gemeenteraad. Tot nu toe heb ik, behoudens enkele interventies,
hoofdzakelijk het oor te luisteren gelegd en ik geloof, dat dat goed is.
Dit neemt niet weg, dat ik dankbaar van deze gelegenheid gebruik
wil maken om als onafhankelijk raadslid enige gedachten naar voren
te brengen.
Allereerst wil ik opmerken dat ik over het algemeen met de grootste
interesse en zelfs met zeer veel waardering de raadszittingen heb bij
gewoond en nu ook weer deze begroting heb bestudeerd. Er wordt hier
serieus en hard gewerkt en ik heb de stellige indruk gekregen dat door
de leden de belangen van de stadsbevolking consciëntieus worden af
gewogen. Ook het college van burgemeester en wethouders verdient
mijns inziens grote lof voor de wijze waarop het de bestuurstaken ver
vult en de raad daarin betrekt.
Het is misschien wel eens goed, dat deze lof wordt uitgesproken door
een onafhankelijk en socialistisch raadslid, dat men er niet van be
hoeft te verdenken dat hij de establishment naar de mond wil praten.
Dit alles betekent uiteraard niet een klakkeloos bewonderen of kri
tiekloos aanvaarden van alle voorstellen, die van achter de groene
tafel komen, of van de woorden die hier door de andere raadsleden
worden gesproken, noch voert het mij tot de overtuiging dat mijn ei
gen plaats in de raad eigenlijk overbodig is.
Ik ga er daarbij van uit, dat het in een gemeenteraad niet alleen gaat
om een pragmatische benadering van de problematiek, die het bestu
ren van een stad met zich meebrengt, maar dat ook de politieke over
tuigingen, die onder de kiezers leven, duidelijk naar voren moeten
komen in de samenstelling van de raad en, waar mogelijk, in de visie,
die men op de concrete zaken heeft en dus ook in een begrotingsbehan-