1 FEBRUARI 1968
142
en spreker meent dat men daarvan geen geheim behoeft te maken. Op
grond van het investeringsplan komt de vraag aan de orde de keuze
van besteding van het budget.
Burgemeester en wethouders zijn van mening dat een investeringsplan
van 10 jaar te lang is en dat bij een periode van 5 jaar de eerste jaren
scherper geanaliseerd kunnen worden dan de andere jaren. Men zou
dan kunnen zeggen dat burgemeester en wethouders en de gemeente
raad weten welke koers er in de investeringen te volgen is en waarop
men zich moet richten. Het investeringsplan is echter ook weer niet
een zaak, waar nooit of te nimmer van zou kunnen worden afgewe
ken. Het moet echter duidelijk voor ogen staan in welke richting de
investeringen zich zullen bewegen. Het is dan echter noodzakelijk
dat van elk punt van het investeringsplan de belangrijkheid wordt aan
gedragen gezien tegen de totale ontwikkeling van de stad Breda. Inscha
ling hierbij van de betrokken wethouder is van het allergrootste belang.
Burgemeester en wethouders komen bij deze voorbereiding al te staan
voor de keuze, omdat het uitgesloten is alles ineens te kunnen uitvoe
ren. Burgemeester en wethouders komen dan ook voor de keuze te
staan of dat het toekennen van het onrendabel investeringsvolume, dat
op een bepaald bedrag is vastgeprikt, voldoende is om aan de plannen,
die burgemeester en wethouders zich voorstellen, te voldoen.
Dit zijn vraagstukken, zo zegt spreker, die thans rond het onrendabel
investeringsplan aan de orde zijn. Ook daarvoor is de voorbereiding
op dit moment aan de gang. Dit betekent ook weer dat bij alle dien
sten, in alle sectoren en apparaten extra werk moet worden verricht.
Men zal zich opnieuw moeten bezinnen, gezamenlijk moeten bezin
nen op wat er gaat gebeuren. Dan komt de keuze, waarbij ook het
investeringsvolume, gezien in het totaal budget van de gemeente
Breda, ongetwijfeld aan de orde zal komen.
Thans speelt er ook nog een derde zaak, die vastzit aan datgeen wat
nu besproken wordt. Dat is de kwestie van de afschrijvingsmethodiek.
De ambtelijke commissie heeft zijn rapport uitgebracht. Het zal de
gemeenteraad bekend zijn dat de gemeente Rotterdam een uitvoerig
rapport over de afschrijvingsmethodiek heeft uitgebracht. Hiervan is
terdege kennis genomen en burgemeester en wethouders hebben ten
aanzien van de hoofdlijnen hun standpunt bepaald.
De uitwerking van die hoofdlijnen en hoe dit in de financiële sectoren
zal uitpakken is een zaak die nauwgezet berekend zal moeten worden.
Dit kan tot gevolg hebben dat wijziging van de afschrijvingsmethodiek
ergens zijn gevolgen heeft en daarom zou naar de mening van burge
meester en wethouders tegelijkertijd de begroting en het onrendabele
investeringsplan en de afschrijfingsmethodiek en een totaal-visie aan
de gemeenteraad gepresenteerd moeten worden.
Nu spreker dit aan de gemeenteraad heeft verteld, gelooft hij dat burge
meester en wethouders zich een opgave hebben gesteld die niet op
zo'n korte termijn volledig gepresenteerd kan worden. Hij hoopt hier
voor bij de gemeenteraad begrip te hebben gevonden. Toch meent hij
dat de raad niet onkundig mocht laten van datgeen wat achter de col
legetafel als gedachte over het vóór-financieel beleid aanwezig is.
Over de opmerking van de heer van Loon met betrekking tot de reserves
van de algemene dienst waarbij gesproken is over 80 potjes met een
totaalbedrag van 33 miljoen gulden, zou spreker 2 opmerkingen wil-