1 FEBRUARI 1968
144
Indien men het daarover eens is dan heeft spreker de heer van Loon
kennelijk wat verkeerd begrepen. Doch als de heer van Loon zijn
tekst naleest, komt hij wellicht tot de ontdekking dat de tekst daar
toe wat aanleiding heeft gegeven.
De heer van Loon heeft ook nog gezegd dat er nu geen onbenullige
bedragen in het investeringsplan moeten worden opgenomen. Hij heeft
daarbij enige voorbeelden genoemd. Spreker is blij dat de heer van
Loon niet dacht dat het onbenullige zaken waren.
Hij geeft toe dat de bedragen misschien wel onbenullig zijn, maar dit
stelt hem voor de consequenties dat deze kleinere bedragen in de ge
wone dienst thuishoren. Spreker zegt daarbij volmondig: "Ja" en is
het zonder meer met de heer van Loon eens. Doch de neer van Loon
zal ook kunnen begrijpen dat op een bepaald moment wel een switch
emaakt moet kunnen worden. Men zou kunnen zeggen dat men uit
et investeringsplan 15 miljoen gulden verwijderd omdat deze op de
gewone dienst zouden moeten staan als jaarlijks terugkomende uitga
ven. Spreker denkt hierbij aan onderhoud van straten, enz.
Er moet dan echter voldoende ruimte zijn in de gewone dienst om de
ze lasten daarin op te nemen. Dan is het natuurlijk wel van betekenis
van deze switch-mogelijkheid gebruik te maken, op het moment dat
in het budget daarvoor ruimte is. Hij meent dat daarover geen misver
stand kan bestaan. Over dat ene postje zal hij dus verder maar niet
meer spreken.
De heer van der Zwan, zo zegt spreker heeft in zijn algemene beschou
wingen gevraagd of burgemeester en wethouders geen risico nemen met
de methode van raming van de fondsuitkering.
Het zal de raad bekend zijn dat burgemeester en wethouders juist ge
kozen hebben voor de eigen prognose, die zo nauwkeurig mogelijk
wordt opgesteld. Hierbij wordt rekening gehouden met hetgeen de raad
voor de gemeente financiën daarover stelt en met de economische ont
wikkeling in het land. Deze weg is in het verleden gekozen en er is
ervaren dat deze prognoses dichter bij de werkelijkheid lagen dan de
cijfers van de laatst bekende ministeriële aanwijzing.
Bij het volgen van deze aanwijzing zou er achteraf meer ruimte op de
begroting zijn dan op het moment van vaststelling bekend zou zijn.
Deze ruimte zou dan niet gebruikt worden en er zouden zelfs voor be
paalde uitzettingen van het budget lastenverhogingen moeten worden
ingevoerd. De eigen prognose is verantwoord gebleken en geschiedt
niet in het wilde weg, maar echt naar wat verwacht mag worden.
Bovendien is voor het verkrijgen van de goedkeuring van gedeputeerde
staten van betekenis dat gezegd kan worden dat zo de uitkering eens
zou tegenvallen toch altijd nog de saldireserve kan worden aangespro
ken, die op dit moment, een bedrag omvat, die een nadelig slot van
enige betekenis kan hebben.
De vaststelling van de rijksuitkering aan de gemeente is een bijzonder
moeilijke zaak. De heer van der Zwan heeft hierover in zijn algemene
beschouwingen nogal het een en ander gezegd. Men interpoleert het
huidige uitgavenniveau van de gemeenten en tracht daarbij vooral een
tweede element in te brengen, namelijk de behoeften van de gemeen
ten in geld uitgedrukt voor de komende jaren. Hiervan hopen burge
meester en wethouders de gemeenteraad een wat duidelijker beeld te