147 1 FEBRUARI 1968 teniet gedaan zou worden door rijksmaatregelen dan zou dit eenirreële zaak zijn. Tegenover het vervallen van de vermakelijksheidsbelasting zou naar zijn mening een verruiming van de fondsuitkering aan de gemeenten dienen te staan, zodat de gemeenten bij de verruiming van het plaat selijk belasting gebied vrij zullen zijn een keuze te maken. Spreker wijst erop dat hij ook nog een andere portefeuille heeft, namelijk het onderwijs. Met de opmerking van de heer van Loon, dat dë huisvestings moeilijkheden nu zijn overwonnen, kan hij zich verenigen, indien de heer van Loon dit bedoelt voor de nieuwe wij ken. Dit probleem is daar entegen in de oude wijken nog erg groot en ook het voortgezet onder wijs is in Breda nog een grote moeilijkheid. Hij wil geen namen noe men want anders zou 't de schijn hebben dat de gemeente alleen aan die school haar bijzondere aandacht schenkt. Deze moeilijkheden lig gen in alle sectoren en ook bij de g.t.s.ook bij het huishoudelijk on derwijs, bij de u.t.s. en in de sector van het b. l.o.Met betrekking tot deze zaken zijn er bepaald toch wel tekorten aanwijsbaar in de stad Breda. Met een bepaald punt uit het betoog van de heer van Loon, heeft spre ker wel moeite. Het pakt altijd anders uit dan men verwacht. In dit geval is het de vergoeding van het bedrag per leerling. Hij dacht dat de gemeenteraad zou zeggen dat de wethouder van onderwijs nu eens vlot was geweest, omdat niet alleen de normale kostenstijging was ge nomen. Het voorstel van burgemeester en wethouders is namelijk de vergoeding te verhogen van f 88,-- tot 100, -- per leerling. Wie schetst echter zijn verbazing indien de heer van Loon mededeelt dat er een grote wrevel en onbehagen en een historische achterstand is. Dat er een achterstand is bij het openbaar onderwijs en dat toepassing van dit systeem er wel eens toe zou kunnen leiden dat op volkomen ontoelaatbare wijze het bijzonder onderwijs de dupe wordt. Spreker had met dit gedeelte van het betoog van de heer van Loon nog al moeilijkheden. Hoe de vaststelling van het bedrag per leerling moet geschieden staat in de wet. Als gemeentebestuur zijn burgemeester en wethouders van mening dat op de openbare scholen het mogelijk is goed onderwijs te geven en dat aan de redelijke behoefte van dit soort onder wijs wordt voldaan. Indien dit wordt gedaan dan dacht spreker dat het openbaar onderwijs in Breda moeilijker zat om met het bedrag per leer- lingrond te komen dan het bijzonder onderwijs. Aan het bijzonder onderwijs moet de eis gesteld mogen worden dat de gelden zo efficiënt mogelijk besteed worden en dat zo doelmatig mo gelijk gewerkt wordt. Indien men zou trachten elkaar te vinden bijvoor beeld door sanering van scholen met een teruglopend leerlingen aantal in de binnenstad, aie het gemiddeld aantal leerlingen per school beïn vloedt.-die ontwikkeling heeft bovendien een belangrijk onderwijskun dig facet - door het invoeren van een centrale administratie, door het invoeren van centraal onderhoud, dan is spreker van mening dat het bijzonder onderwijs eigenlijk een voorsprong heeft op het openbaar on derwijs in deze stad, omdat er in deze gemeente een klein aantal open bare lagere scholen zijn, die bovendien klein zijn wat leerlingen-aan tal betreft. Bij de vaststelling van het bedrag per leerling is dit jaar met betrekking tot de situatie ecnt iets gedaan en het bedrag per leerling is op redelijk

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1968 | | pagina 147