2 FEBRUARI 1968 (middag)
Tegenwoordig: MEVR. Th.M.M. DE BONTE-DE MUNNIK, MEVR.
W. JaGER-MIDDELBEEK, MEVR. S.C.M. KRENS-WAGTMANS, MEVR.
M.W.B.A. VAN MIERLO-MUTSAERS, MEVR. O.M.C. STOCKMANN-
VAN DER KALLEN en de heren: L. A.M. VAN BANNING, MR. G.W.A.
BARIJ, J.E.F. BA YENS, H. BIEMANS, W.C.A.M. VAN BOXTEL, H.
BROEDERS, J.L.G. BROOIMANS, J.M. VAN BENEN, P.J. VAN CAULIL,
J.P.A. VAN DUN, C.A. VAN DUEL, J.W.A. VAN GASTEL, MR. R.A.
H.M. GIELEN, J.P.M. GOOS, A.M. DE GESEL, J.C.A. JANSEN, A.B.
KRAMER, A. KROON, A.M.H.W. VAN DE MEERENDONK, F.J. MELZER,
J.H.M. QUADEKKER, A.H.W.M. DE RAAFF, JHR. DRS. F.A. VON
SCHMID, A. SPANJER, J.F.V. VERMEULEN, DRS. Y.P.W. VAN DER
WERFF, F. VAN WERKHOOVEN, F.C.M. WIERCKX, J. WOESTENBERG,
W. VAN DER ZWAN.
Afwezig: de heren A.P. Jacobs en A.W. van Loon.
Voorzitter: de heer IR. W.J.L.J. MERKX.
Secretaris: de heer DR. J.P.A. VAN DEN DAM.
De VOORZITTER opent te 15. 00 uur de vergadering en spreekt het
gebed uit, waarvan de tekst is opgenomen in artikel 10 van het regle
ment van orde voor de vergaderingen van de gemeenteraad.
Bericht van verhindering is binnengekomen van: de heer A. W. van
Loon.
Hierna wordt overgegaan tot voortzetting van de behandeling van
de begroting 1968.
5 f. BEGROTING VAN OPENBARE WERKEN.
De heer QUADEKKER zegt dat onder nr. 54 een vraag is gesteld
over het verslag van het onderzoek van de bevolking. In het antwoord
faat het over de vlucht uit de landbouw waarbij de Stichting Ontwik-
elings- en Saneringsfonds voor de Landbouw wordt betrokken.
Nu besloeg de vraag 3/4 pagina, het antwoord slechts 1/6 pagina. Wan
neer spreker nu stelt dat men hier met een Jantje van Leiden of Kluitje
in 't riet te voorschijn komt, dan hoopt hij dat hij het niet verkeerd
zegt. Het gaat erom dat tot sanering is besloten, met ruilverkaveling
op alle mogelijke plaatsen en koop en aankoop van bepaalde gebieden.
De vraag heeft zich ten slotte toegespitst op wat er moet gebeuren wan
neer daar een boerderij overblijft. Dan is het de visie van het college
dat die boerderij volgens de verplichtingen aan de agrarische bestem
ming wordt onttrokken. De vraagsteller vraagt daarbij of het standpunt
van het college ter zake is dat het bereid is om aan een niet-agrariër
vergunning tot verbouwing of bebouwing te geven. Tot slot is daarbij
de opmerking gemaakt: "het landschap is meer bewaard bij een ver
antwoord verbouwde boerderij dan met een wrakke boerderij". Wie
schept de verbazing wanneer het college als antwoord geeft: "Het pro
bleem van de overbodig geworden boerderijtjes welke aanleiding kun
nen geven tot tal van ongewenste vestigingen - zowel villa's als slope
rijen - welke het landelijk gebied bedreigen, doet zich in het gehele
land voor en zou onzes inziens eigenlijk als onderdeel van een land-