229
2 FEBRUARI 1968
onderwijs stegen van f 6.502.670, -- tot 6.623.696, -- wat een
stijging van 12, 79% betekent. Of mag die vergelijking niet gemaakt
worden? Dat hoort hij dan wel.
In de cultuurnota, zegt het college dat het de hoogste prioriteit aan
de vorming van de jeugd voor de bepaling van de rangorde van de te
ondernemen activiteiten geeft. De vorming van de jeugd zal het ka
rakter moeten hebben van de algemene kennismaking van de cultuur
uitingen in ruime zin. Elke vorm van onderwijs zal kunnen bijdragen
tot cultuurontwikkeling. Maar wanneer men wil beginnen bij de leer
lingen van het lager onderwijs, dan zullen ook de middelen tot ver
schillende vormen van creativiteit aanwezig moeten zijn. Maar als
men hoort dat in een school (in Breda) in. een klas geen enkel doosje
kleurkrijt aanwezig is en de onderwijzer de leerlingen vraagt of ze
misschien een doosje van thuis zouden kunnen meebrengen, dan vraagt
men zich af of dat in de andere vormen van de creatieve sector ook
zo zal zijn. Een slecht begin voor de toekomstige beelhouwers, kunst
schilders en beoefenaars van de manuale kunsten.
Er behoren dus goede en voldoende leermiddelen te zijn om een pret
tig onderwijs te kunnen geven. Het bedrag hiervoor wordt bepaald door
de uitgaven van de openbare scholen. Zo is het althans in Breda. Waar
geen scholen voor openbaar onderwijs zijn, is een geheel andere rege
ling, waarmee geen vergelijking te maken is. De regeling zoals die
hier geldt, is wettelijk vastgelegd en daaraan valt niet te tornen. Men
zou kunnen zeggen, dat het een vreemde situatie is, want eigenlijk
bepaalt de wet voor de bijzondere scholen hoeveel ze kunnen uitge
ven, door die koppeling aan de openbare. Dat bedrag moet zo zijn
dat het voldoende moet worden geacht voor de redelijke behoeften
van een in normale omstandigheden verkerende school. Het is alge
meen bekend dat die bedragen in het zuiden aanmerkelijk lager liggen
dan in de plaatsen van gelijke grootte boven de rivieren. Men kan het
(en alle raadsleden hebben deze cijfers) uit het voorliggende overzicht
constateren. Het zijn dezelfde gemeenten, die in het vraag- en ant-
woordboek op bladzijde 121 staan genoemd. Zou men niet langzamer
hand, zonder explosieve verhogingen, naar een verantwoorde gelijk
schakeling moeten toegroeien? Breda wil zo graag een centrumplaats
op aller gebied zijn? Moet het hierin dan ook niet voorgaan? (Oud-
Gastel geeft f 105, --). Spreker zou niet graag gaan naar wat Amster
dam geeft, namelijk 200, -- (hij dacht dat het 175, -- was).
De wethouder heeft gezegd en de heer van der Werff heeft dat in de
commissievergadering onderschreven, dat grote scholen in gunstige
omstandigheden verkeren. Maar mag dat een maatstaf zijn. Ook zegt
de wethouder van een secretaris van een schoolbestuur gehoord te heb -
ben, dat ze heel blij waren met de f 88, -- en dus zeker met het brief
je van honderd dat ze nu krijgen.
Als dat bestuur nu eens uitsluitend grote scholen heeft?
Bij de samenstelling van de begroting zal vermoedelijk wel eens met
het rode potlood gewerkt worden. Boze tongen beweren dan wel eens
(en men kan het ook wel eens lezen) dat het onderwijs dan het sluit
stuk van de begroting is. Dat is voor rekening van die zegslieden, al
zaten die tongen in monden van niet-Bredase gemeente-ambtenaren.
Waar gaat het eigenlijk om? Naar spreker's mening om twee zaken,
die echter niet los van elkaar te zien zijn: