22
18 JANUARI 1968
tisch te zijn, namelijk Paap, daar de onsterfelijke term "uit Goethe -
Dante - Vondel - gaan" voor gebezigd, speciaal toepasselijk op de fa
milie Hamann. Het is bekend dat die Hamanns, die kunstbeoefenaars
par excellence in Nederland ernstig, dood doodernstig zijn.
Spreker citeert (pag, 10) "Want de Hamanns lachen niet. Zij zijn de
voorbidders van het land over de schoonheid van Goethe en over de
grootheid van Kant".
Kortom het doodse hoge-hoeden-werk, en vandaar "il n'y a qu'un pas"
naar dat Greshoviaanse zindelijk driemanschap de dominee, de dokter,
de notaris en als hij het citeert dan hoopt hij dat de raad het hem niet
kwalijk neemt en zijn partij ook niet. "Op aarde valt voor hen niets
meer te leren, zij zijn volkomen gaaf en afgerond, oud-liberaal, wan
trouwend en gezond".
Spreker wil daar toch wel tegenover stellen, mede daarmee in feite
weer teruggrijpend op een citaat uit het hedendaagse, modern libera
lisme en daarbij tevens afstand nemend van bijvoorbeeld op pagina 4
middenin, maar ook verder toch in de nota gehanteerde exclusieve ka
rakter van de cultuur.
Hij wil stellen dat alle bevolkingslagen gezamenlijk het patroon van
de Nederlandse cultuur mee uitmaken, het geesteswerk nil bepalen en
dat zij allen derhalve in al hun uitingen nu de aandacht verdienen; dit
in aansluiting wederom op dat partijprogram. En in de Middeleeuwen
is er al een leuke geschiedenis over. Namelijk de eenvoud van cultuur
soms. "Tal van mensen brengen grote gaven aan de Madonna en er
staat een arme jongleur of joculator en hij staat heel triest te kijken,
want hij kan met die mensen niet concurreren. Zij hebben allemaal
een hoop mooie kleren aan, blauwe en rode kousen en ze brengen alle
maal heel rijke geschenken. Hij heeft echter niets, het enige wat hij
kan is dansen. Dan gaat hij staan dansen voor de Madonna. Dan krijgt
men op een gegeven moment - en spreker gelooft dat het behartens-
waardig is om dit te beluisteren - dat de Madonna hem het zweet van u
het voorhoofd afwrijft en de anderen rustig laat geen".
Van Huet heeft het anders gezegd in het NRC-zandlopertje, hij schreef:
"Door de cultuur vindt de mens zichzelf".
Dat is de reden voor de steun van de overheid aan de cultuur.
Culturele ontwikkeling werkt bevrijdend; cultuurgeschiedenis behandelt
de vrijheidsstrijd van het mensdom.
In de maatschappij van morgen zal de ontwikkeling slechts dan in goe
de banen verlopen als er "menselijke mensen" bestaan; als derhalve de
robotisering geen kans krijgt. Met andere woorden, hij ziet een nauw
verband in de toekomst, wellicht een wisselwerking tussen sociale en
culturele bijstand. Ter voorkoming van een samenleving van "hommes
sans visages". En misschien dat men dan plotseling ook weer een wisse
ling krijgt van wethouder's portefeuille. Maar dat laat spreker op het
ogenblik helemaal in het midden.
Het gekke is immers dat niet de bedrijfssituatie maar de vrije tijd mo
menteel de massa-mens doet ontstaan. Het zijn de moeilijkheden bui-
ten de sfeer van de arbeid, die het onbehagen veroorzaakt en dat on- I'
behagen blijkt op alle terreinen te constateren, vergelijk als voorbeeld
het speciaal daaraan gewijde Gidsnummer, toen de Gidds 130 jaar oud
was. Denk eens hoe die toestanden gaan worden als Professor Polak met
zijn voorspelling gelijk krijgt, dat velen en dat juist de minder begaaf
den nog slechts de helft van de week een arbeid te helpen zijn.
Fourasier wijst daar reeds eerder op. Dan zullen de eco-