2 FEBRUARI 1968 230 vaststelling van het bedrag per leerling, toepassing van 55 quater. Het eerste kan pas worden aangenomen na het tweede. Wanneer mag dat artikel worden toegepast? Als een school in bijzon dere omstandigheden verkeert. Het college zegt: het is een oud ge bouw, met twaalf klassen, (de school Middellaan) waarvan 6 in ge bruik bij het I.T.O. Dus buiten beschouwing. In 1963 is de school gerestaureerd voor 32.278, -- en in dat gedeelte huist de openbare school. 4 Gewone leslokalen en een voor handenarbeid. Een lokaal dus leeg. Het aantal leerlingen is vrij constant. In 1966 een gemid delde van 115, in 1967 een gemiddelde van 113 leerlingen. Welke buitengewone omstandigheden zijn er dan aan te wijzen? De terug loop bij andere scholen is veel groter en verschillende gebouwen zijn ook van ver voor de oorlog. Voor de berekening van het bedrag per leerling noemt het college nu: a. Beverweg 1959; b. de Molstraat 1965 en c. Vlimmerenstraat nu nog in een noodgebouw, maar krijgt dit jaar eigen systeembouw. Spreker zegt: betrekkelijk weinig onderhoudskosten. De scholen Bever- weg en Molstraat is redelijk, maar de Vlimmerenstraat?? Nog maar 52 leerlingen, de groei verloopt maar traag, in het bezit van nieuwe meubels en leermiddelen en schoolbehoeften, die uit de kapitaaldienst zijn verstrekt (artikel 72) en die school neemt het college in de bere kening op om het bedrag per leerling te bepalen. Naar spreker's me ning is dit nog maar een rudimentair geval (als hij hét oneerbiedig mag zeggen). Hij hoopt dat het een normaal bezette school wordt, al zal de bezetting misschien niet zo vlug verlopen als de prognose dacht. Daarom zou hij een vraag willen stellen, het bedrag ex artikel 101 te bepalen uit de geraamde kosten van de openbare scholen: Middel- laan-Beverweg-Molstraat. Dan zou het gemiddelde bedrag per leer ling worden 103, 78, daarbij gevoegd de 5, -- administratiekosten. Over dat laatste dadelijk meer. Natuurlijk heeft de financiële consequenties. En misschien wel heel grote. Voor het jaar 1968 wordt uit het gemeentefonds voor het lager onderwijs uitgekeerd 6.623.696,--. De wethouder zegt wel dat het een bestemmingsbedrag is, het staat ook in het vraag- en antwoord- oek (bladzijde 13). Maar het eerste doel zal toch zijn om de onkos ten van het lager onderwijs te bestrijden. Het eventuele saldo en dat is ruim 121.000, -- (nota van aanbieding bladzijde 56) kan dus in de hele begroting worden opgenomen. Misschien is dat al gebeurd. Dat bedrag zou misschien voldoende geweest zijn, om de verhoogde uitgaven voor het g.l.o. te dekken. En nu praat hij nog niet over b.l.o. en u.l.o.wat per 1 augustus 1968 m.a. v. o. gaat heten en dan geheel voor rekening van het rijk komt. Als dat zo is, m.a.v.o. per 1 augustus voor rijksrekening dan zou men een financieel voor deel kunnen hebben. Eerlijkheidshalve moet hij erbij vertellen dat, als hij goed is ingelicht, de vaststelling van de uitgaven der openba re scholen voor voortgezet en uitgebreid lager onderwijs en de vast stelling van de gemeentelijke vergoedingen ten behoeve van de bij zondere scholen over het gehele jaar 1968 ingevolge het bepaalde

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1968 | | pagina 230