23
18 JANUARI 1968
nomische vraagstukken en misschien ook de enigermate sociale plaats
moeten maken voor de algemeen menselijke en voor de culturele pro
blematiek. Zoals Boerwinkel het stelt - wellicht terecht - plotseling
"inclusief denken".
Spreker hoopt en veronderstelt dat de voorzitter zich zelf "trekpaard"
noemend, maar dan toch een verlicht trekpaard, zij het dan zonder
die daadwerkelijke schijnwerpers daarboven, dat hij met zo'n uitspraak
zal instemmen.
Daarom heeft het spreker verbaasd, dat naast de leeszalen, de schouw
burg, de tentoonstellingszalen of het museum of musea met al hun
audio-visuele educatieve en exposerende mogelijkheden tot geestelijke
verrijking en naast het amateuristisch cultuurleven en beleven zelfs
naast die gerestaureerde monumenten volkomen ontbreekt de volksont
wikkeling, de erkenning van de waarde van het vormingswerk in dezen.
Men zal hem toch wel willen toegeven, dat het genieten van werke
lijke waarden moet worden geleerd, dat kwaliteit niet voetstoots of
klakkeloos onderkend wordt, maar dat hiervoor een vormingsproces
onmisbaar is. Het enige wat hier terloops op pagina 9/10 over gesteld
wordt, acht spreker ten eerste een zware belasting van het toch reeds
zo beproefde onderwijs wat natuurlijk in feite toch niet anders doet
dan cultuuroverdracht plegen hoewel slechts weinig. Bovendien is het
onderwijs toch immers ten aanzien van zijn inhoudelijke kant volko
men afhankelijk van de landelijke voorschriften, eisen, exameneisen,
richtlijnen, enz. en ten tweede een tè algemeen en te vaag noemen
van "vormingsinstituten".
Juist deze omissie deed de fractie, die zo uitgebreid deze nota bena
derd heeft uiteraard, zich afvragen of het college deze gehele aange
legenheid van actieve cultuurpolitiek toch niet wat te begrensd, toch
niet wat schraal gezien heeft, of het college zich niet teveel bepaalt
tot traditionele kunstbeleven ondanks - en daarvoor overigens alle
waardering! - de verklaringen omtrent alzijdigheid, inspraak, coör
dinatie, zoals die bijzonder duidelijk op pagina 6 geformuleerd zijn.
Waarom staat er een groot aquarium tegenover de collegekamer? Om,
naar sprekers smaak althans, het edelachtbaar, daarin vergaderend ge
zelschap de kans op rust en bezinning te bieden, die het houden van
vissen en het kijken naar vissen nu eenmaal geeft. Een culturele beïn
vloeding derhalve kennelijk bewust door het college gezocht om de
arbeid als overheidsinstantie te vermenselijken.
Maar het is natuurlijk slechts een trekje. Daar zit meteen de moeilijk
heid voor de beleidsvisie.
Is een waarderingsschaal op te stellen?
't Eenvoudigst is de kwantitatieve. De fractie vindt bijlage 2 van dit
oogpunt uit dan ook belangwekkende lektuur. Eén fundamentele en
één detailopmerking moet daarbij wel van het hart. De fundamentele
is deze: getallen zeggen bijzonder weinig; het groeperen van cijfers
is een kunst - ook een kunst, zou men bijna zeggen. Het verdient naar
zijn mening aanbeveling, alsnog de percentages ten aanzien van de
maximale capaciteit op te nemen waar dat mogelijk is en in andere
gevallen bijvoorbeeld de hoeveelheid personen per opengestelde dag
of iets dergelijks, want zo zijn die cijfers niets.
Als detailvraag zou hij willen stellen, dat hij erover verbaasd is, dat,