27 18 JANUARI 1968 institutie - vaak nauw verweven met educatieve elementen - roept na tuurlijk vragen op. Het bezwaar van elk schema is nu eenmaal, dat het ook anders zou kunnen. Het frappeert dat op pagina 2 in de opmerking bepaalde ac tiviteiten, die in eerste instantie wel genoemd worden, verder uitge sloten zijn. Spreker kan zich daar wel in vinden, mits het college bij de beantwoording van zijn daarstraks gestelde vraag over de formule van samenwerking met Turfschip en V. V.V. ook deze activiteiten die uitgesloten schijnen te zijn, wilt betrekken. Los daarvan zou spreker slechts een laatste indringende vraag, dat is dan de 3e, willen stellen: - Wil het college overwegen het archief uit de geprojecteerde opzet te schrappen? Zo nodig zal spreker deze vraag in 2e instantie adstru eren. Tot slot dan het volgende, waarbij hij de vraag maar inslikt waarom het college nu eigenlijk juist Idenburgs "Kunstbeleid" als Bijl. 4 op nam, dat wil zeggen x andere tekst die ook heel geschikt zouden zijn. Van der Leeuw constateert in zijn direct na de oorlog verschenen "Ba lans van Nederlanden", dat "het met onze beschaving treurig gesteld is.zij het met de toevoeging: "het enige, dat in het bijzonder wij Nederlanders in eigen stijl doen, is borrelen, hetgeen aangenaam en niet onbelangrijk is, doch voor het in stand houden van de cultuur niet genoeg". De moderne mens is al l'apprenti sorcier, de tovenaarsleerling. Hij heeft krachten losgemaakt, die hij niet meer beheerst. "Brood en spe len", de voorzieningen waaraan het Romeinse Rijk ten onderging, zul len de moderne mens evenmin kunnen helpen. Dreigend valt ook van hen de doelloze wandaad te verwachten. Het onweerlegbaar nai'eve van de uitschakeling cause du soleil", het absurdisme in handel en wandel, zal slechts ten goede gekeerd kunnen worden dankzij eendoor cultuur gelouterde levensbewustzijn, dank zij een door oefening en be schaving verrijkte levenservaring. Misschien kan ook de gemeentelijke overheid daarbij hulp bieden. De heer KRAMER zegt dat er midden in deze tijd met zijn groteen snelle veranderingen een noodzakelijk tegenwicht, een rustmogelijk- heid moet zijn. Het woord cultuur blijft spreker in zijn betoog gemaks halve maar gebruiken, omdat er onmisbare raakvlakken zijn met de recreatieve en - zo men wil - met de vrije tijdsbesteding. Deze grens scheidingen zullen het principe heus niet aantasten. De cultuur zal zich gaan aanpassen, zelfs moeten aanpassen; aan een nieuwe opzet kan men niet ontkomen. Om Prof. Idenburg te citeren: "de voortgang op wetenschappelijk en technisch terrein brengt ons in een nieuwe cultuurfase. Deze nieuwe tijd vraagt een nieuwe visie, inzicht in wat men doet of maakt van mensen in een hele nieuwe situatie". In het gemeenteprogramma van 1966 van de protestant-christelijke groep in Breda leest men onder het kopje "cultuur" het volgende: "ten einde tot een verantwoord cultuurbeleid voor de komende jaren te kun nen geraken worden door het college van burgemeester en wethouders

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1968 | | pagina 27