330 18 APRIL 1968 gedaan is niet meer of minder dan naar de situatie op dit moment een antwoord geven op de vraag of er noodzaak dan wel de wenselijk heid van het instituut van de sociale raadslieden in een stad als Breda aanwezig zijn. Uiteraard zal men over een thema als dit met elkaar van mening kun nen verschillen. Het is moeilijk meetbaar. Het college heeft getracht ook langs kanalen van het particuliere maatschappelijk werk en de ge meentelijke instanties op dat terrein op een verantwoorde en goed ge argumenteerde beantwoording van de vraagstelling te komen. Spreker meent dat men daarin is geslaagd. De heer Barij vroeg zich af of het instituut als zodanig niet in de behoefte zou voorzien. Spreker kan zich dit voorstellen, ook het college heeft zich dit afgevraagd. Het antwoord hierop is op dit moment dat het college van mening is dat dit nog niet het geval is. Het antwoord op de vraag van de heren Kroon en Barij om de zaak volgend jaar nog eens een keer aan de orde testel len regardeert natuurlijk primair de voorzitter. Als spreker daarover een oordeel mag uitspreken, wil hij dit eigenlijk omkeren. Het colle ge is in voortdurend en goed structureel contact met het maatschappe lijk werk in de stad. Hij meent geen woord te veel te zeggen als hij veronderstelt dat ook vanuit die kring regelmatig aandacht is voor een zaak als deze welke nu subsidiemogelijkheden van de centrale overheid krijgt. Op de allereerste plaats mag men vanuit die kring de attentie verwachten, die eventueel zal uitmonden in het opnieuw aan de orde 1 stellen van dit vraagstuk. Daarnaast heeft de raad bij verschillende gelegenheden - hier is bijvoorbeeld te denken aan de begrotingsbehan deling - volop de gelegenheid om het college naar de mening te in formeren. Spreker meent dat als nu binnen een jaar dezelfde onder zoeken zouden worden gedaan het college vermoedelijk wel tot de zelfde conclusies zou moeten komen. Als de raad daar anders over gaat denken - want een ander gevoel hebben is nog iets anders dan dat gevoelen met argumenten onderbouwen - dan staat het college daar graag voor open. Het is bepaald niet zo dat het college h tort et I travers op het standpunt wil staan en blijven staan geen behoefte te hebben aan het instituut van sociale raadslieden. Wel is het zo dat het in het premature stadium van nu van oordeel is dat het niet in een la tente behoefte voorziet. Dat is de reden geweest waarom het college dus gezegd heeft dit nog niet te bevorderen. Hierin wordt het college door alle instituten van het maatschappelijk werk bijgevallen. Er is er niet één die daar ander? over denkt, ware dat wel zo dan zou het col lege zich misschien wel voorzichtiger hebben opgesteld. Spreker meent dat ook de raad niet licht moet tillen aan de argumentatie die vanuit de kring van het particulier maatschappelijk werk daarover wordt ge geven en die hier is neergelegd. De heer KROON stelt dat als hij het goed begrepen heeft, het col lege niet voornemens is er zelf nader op terug te komen. Uit de aard van de zaak heeft de wethouder de mogelijkheden aangewezen die de raad altijd zelf heeft. De VOORZITTER zegt dat de wethouder zich duidelijk heeft uitge sproken, hij heeft gezegd: "nog niet wensen te bevorderen". Dat is dus

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1968 | | pagina 355