3.44 18 APRIL 1968 Zij zijn gewend op de markt te staan, dit is hun brood, zij hebben nooit anders geleerd. Het college kan en mag deze mensen nimmer verplaatsen, men zou dat hoogstens voor kunnen stellen bij een onderling geheel marktover- leg. Dit overleg dan niet met voorzitters van groentehandelaren die mis schien een supermarkt of winkelcentrum hebben waar tienduizenden per week omgaan. Hier gaat het om mensen met een kleine boterham, die pakweg een 150 of 100 daalders op een week verdienen. Deze mensen kan men wel wegvagen, dat is gemakkelijk, dat is geen kunst. Door de vorige spreker worden zelfs wetsartikelen aangehaald. Dit is spreker al lemaal bekend, het is mogelijk, de macht en de bevoegdheid zijn aan wezig. Hij vraagt zich echter af of het college dat zou willen doen als het de factoren bekend zijn. Spreker meent dat wanneer alles beluis terd en gehoord is er toch wel een andere beraadslaging zal plaatsvin den. En wie dan de eer gaat opstrijken laat hem volkomen koud. Het gaat er alleen om dat de passant een lijst voorgehouden is, welke door 99% werd ondertekend. Die petitie kan men ter inzage krijgen en ook houden. Spreker hoopt dat het college wil inzien dat het niet tot zulke plotselinge overplaatsing moet overgaan. Er is door alle markt kooplieden veel bereidheid aangeboden, dus niet alleen door de groen te- en fruithandelaren, om hun stalletje in te krimpen. Er zijn boven dien andere mogelijkheden, bijvoorbeeld uitbreiding van de markt bij de Veemarktstraat, dat wil zeggen tot aan de St. Annastraat. Men kan door omlegging van het verkeer - wat eigenlijk in andere gevallen toch ook gebeurt - een soort marktvoetgangersdomein scheppen. Er is hele maal niet een teveel aan kramen, maar wel een dubbele uitbreiding van kramen aan een of meerdere kooplieden. Deze mensen zeggen dan ook dat zij niet meewerken, hetgeen nogal logisch is. Inkrimping zal middels een akkoord moeten worden bereikt. Spreker beklemtoont nog maals dat de enige oplossing is de markt uit te breiden naar de Vee marktstraat en het verkeer om te leggen. Al is hij misschien maar een ling, dit is zijn eindconclusie. Als rechtgeaard Bredanaar - en duizenden Bredanaars zijn het met hem eens - is de conclusie dat de groentemarkt moet blijven waar hij is. Als men dan de markt wil verplaatsen, dan in haar geheel, hoewel spreker daar geen voorstander van is. Ook het college staat dit niet voor. Hier mag men immers geen vergelijking maken met de kermis, men mag hier alleen stellen dat er een kleine discriminatie wordt toe gepast. Men wïl het wel niet zo doen, maar het komt er wel uit. Spre ker meent dat het aanvankelijk de bedoeling van het college was te ko men tot een grotere brandveiligheid en een betere verkeersregeling. Dat is allemaal prachtig en hij staat hier ook volkomen achter. Men moet het echter niet alleen verhalen op die 35 of 40 groente- en fruit- kooplieden. Die mensen wordt hun bestaan ontnomen; enkelen zullen misschien vooraan op het Kasteelplein hun broodje wel vinden, maar zoals de vorige spreker reeds opmerkte, degene die er achter het Kas teelplein bij hangt, die kan wel inpakken. Daarom zijn zij ook niet bereid om op zekere dag uit te pakken.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1968 | | pagina 369