357
18 APRIL 1968
De heer WOESTENBERG merkt op: "Wat dan nog?"
Wethouder BROEDERS antwoordt dat de heer Woestenberg geen be
zwaar heeft om een bepaalde groep te discrimineren, als het maar niet
de groep is waar hij op dit moment over praat.
Het gemeentebestuur heeft alle zaken die erbij betrokken zijn te over
wegen, men kan de markt niet in mootjes kappen en de ene keer pra
ten over groente en fruit en de andere keer over textiel en dan weer
een keer over bloemen of over vis. Als men over de markt spreekt
moet de totaliteit worden beoordeeld en het college heeft geprobeerd
dit zo goed mogelijk te doen. Daarbij was het zo dat de textiel geen
groep was die kon worden overgeplaatst. De andere groepen waren te
gering, daardoor kwam de groep aan de orde waarmee het wel gingen
dat was inderdaad groente en fruit. Dat is in de bespreking met de
plaatselijke handelaren natuurlijk ook wel aan de orde geweest en een
van de bezwaren die zij van hun kant hebben is dat zij zeggen dat er
bij de mensen die naar de Bredase markt komen, velen zijn die expres
voor de groente en het fruit komen. Die komen natuurlijk wel op de
aparte markt, het bezwaar is echte! dat de passanten die een niet on
belangrijk deel uitmaken, misschien de groente- en fruitmarkt niet
vinden. Dat hangt natuurlijk ook af van de vraag hoe dat de markt op
het Kasteelplein aansluit. Het hangt ook af van de vraag hoe men zich
daar zelf presenteert. Voor zover het college dat op enigerlei wijze
kan bevorderen is het daartoe gaarne bereid, uiteraard op voorwaarde
dat men ernaar toe gaat. Het zou immers een heel vreemde zaak zijn
als het college hier maatregelen neemt en de mensen zouden er niet
staan. Als men dus bereid is de proef te nemen dan is het college
graag bereid aan de suggesties die hem gedaan worden alle aandacht
te schenken.
De heer van Caulil heeft nog over zijn opvatting over de markt ge
praat. Spreker meent dat dit een suggestie is die op dit moment niet
aan de orde is. Hij wil de heer van Caulil wel zeggen dat dit een zaak
is die in volledige vrijheid kan worden bezien, hoewel hij zich wel
afvraagt of en in hoeverre daar investeringen mee gemoeid zijn. Dat
is natuurlijk ook een vraag die in de raad aan de orde gaat komen, hu
kan spreker er echter geen oordeel over geven. Het is een totaalvraag-
stuk over het marktwezen.
Wanneer men stelt dat de heer Pardoel geen vertegenwoordiger van de
plaatselijke handelaren zou zijn, dan moet spreker zeggen dat in eer
ste instantie met de plaatselijke commissie mèt de heer Pardoel, die
zij zelf had meegebracht als voorzitter van hun organisatie, is gespro
ken. Bij deze eerste bespreking was de plaatselijke commfssie aanwe
zig.
De heer BA YENS vraagt of dit niet met de eerste brief was.
Wethouder BROEDERS antwoordt dat de eerste brief gedateerd was