374
18 APRIL 1968
ten worden en is van mening, dat de door het college genomen publi
caties, te weten het Cower-rapport en het boek "Samen Jong Zijn" van
Dr. van Hessen toonaangevend zijn. Immers, hoe verschillend men
over het COWER-rapport zal oordelen, niet ontkend kan worden, dat
juist door alle kritiek, landelijk heel veel in beweging en discussie is
gekomen ten aanzien van het inhoudëlijke en structurele van het hui
dige jeugdbeleid, terwijl ook het boek van Dr. van Hessen als bijzon
der belangrijk kan worden aangemerkt.
Was de nota 1962 dan ook veelal een beschrijving van het bestaande
jeugdwerk en een poging tot analysering daarvan, zo getuigt de voor
liggende jeugdnota van een visie op langere termijn, omdat als weten
schappelijk uitgangspunt voormelde publicaties zijn genomen.
De nota 1962 is veelal geschreven vanuit een zich bedreigd voelen (de
literatuur sprak toen van "crisis in"ernstige crisis in
De nieuwe nota geeft blijk van een meer reële benadering van de
jeugdproblematiek.
De fractie acht thans ook de benadering objectiever; immers in 1962
was de nota bijna uitsluitend een analyse van het traditioneel-idiolo-
gisch-jeugdwerk, terwijl thans "ruimte" letterlijk en figuurlijk aan
wezig is voor experimenteel-improvisorische benadering van de jeugd
en jongeren; thans is zelfs tot een onderscheid gekomen van jeugd en
jongeren.
Ten aanzien van de beroepskrachten is een duidelijke omzwaai ge
maakt, welke spreker's fractie niet alleen gelukkig maar juist acht.
Immers thans wordt onderscheid gemaakt tussen "stafleden-denkers" en
"uitvoerders-veldwerkers" en "bureau-werkers". In 1962 werden al
deze functies nog toebedacht aan één en dezelfde persoon, hetgeen
een praktische onmogelijkheid was.
Bovendien is de bevordering deskundigheid en de career-planning van
de beroepskrachten een duidelijke verbetering, hoewel men zich
ernstig zal moeten bezinnen op de vraag of jeugdadviseurs wel tot hun
65 jaar die functie zullen kunnen blijven uitoefenen en zo neen, hoe
degenen, die zich zo geheel voor de jeugd inzetten op een bepaalde
leeftijd dan wel opgevangen Zullen kunnèn worden.
De heer QUADEKKER stelt voor; bejaardenadviseur.'
De heer VAN GASTEL zegt dat met betrekking tot "pooling" van
krachten - hoewel de fractie zich met het idee in het algemeen wel
kan verenigen - toch de nodige prudentie in acht zal genomen moe
ten worden, gezien het eigen karakter van de verschillende autonome
stichtingen. De keuze van mogelijkheden in de subsidieregeling op dit
punt wordt daarom gaarne onderschreven.
Verder vraagt de fractie het college bij het beleid voortdurend de
aandacht te blijven schenken aan zoveel mogelijk inschakeling van
vrijwilligers bij allerlei activiteiten en te waken tegen te grote pro
fessionalisering in de jeugdsector.
In 1962 was het jeugdcentrum nog een idee. Sinds de instelling van dit