376 18 APRIL 1968 de sportsector buiten beschouwing is gelaten. De fractie vraagt zich namelijk af of de relatie sport-spel daardoor niet tussen wal en schip is geraakt. Bovendien rept de nota niet over de relatie met de onlangs behandelde cultuurnota. Waar is de relatie met het bedrijfsleven, het onderwijs, de politie, de pers en het instituut voor maatschappelijk welzijn? Dan nog een enkele opmerking ten aanzien van de voorliggende sub sidieregeling. Het vroeger bestaande groepssubsidie - dus naar het aan tal leden - is vervallen. De regeling tendeert thans meer naar het sub sidiëren van activiteiten waar nodig. In principe kan spreker's fractie met deze wijziging instemmen. Wel zou zij willen vragen om ten aanzien van het jaar 1968 een soepel overgangsbeleid te willen voe ren. Het is nu namelijk al 2e helft april. De fractie zou zich kunnen voorstellen, dat bepaalde groepen reeds rekening hebben gehouden met het tot nu toe bestaande recht op groepssubsidie. Nu de subsidie regeling terugwerkt tot 1 januari 1968 zouden bepaalde groepen door het ontbreken van de factor tijd of door reeds vooraf gemaakte plan ning of door reeds vastgelegde verplichtingen in financiële moeilijk heden kunnen komen, omdat zij niet direct kunnen omschakelen op de sübsidiëringsmogelijkheidactiviteiten. Dit kan uiteraard de bedoe ling van de nieuwe subsidieregeling niet zijn. Vervolgens is in bijlage II, zijnde de SUBSIDIEREGELING in deel II, onder hoofdstuk A "Subsidiëring van het Stedelijk Jeugd- en Jongeren centrum" in artikel 5 onder 2 sub b en in Hoofdstuk B "Beroepskrach ten" in artikel 3 onder 2 sub b bepaald, dat voor 100% gesubsidieerd worden de ten laste van de stichting komende premiebedragen van niet- wettelijk voorgeschreven pensioenvoorzieningen, voor zover deze naar het oordeel van burgemeester en wethouders redelijk zijn te achten. Spreker zou het woord "premie" van "premiebedragen" willen laten vervallen en het woord "pensioenvoorzieningen" willen vervangen door "sociale voorzieningen". De regeling wordt daardoor meer prak tisch, omdat naast niet-wettelijk-voorgeschreven pensioenvoorzienin gen zeker andere sociale voorzieningen denkbaar zijn, welke naar het oordeel van burgemeester en wethouders redelijk geacht kunnen wor den. Hij acht deze laatste beperkende bepaling van "naar het oordeel van burgemeester en wethouders" voldoende waarborg om te waken tegen excessieve sociale voorzieningen. Dan stelt hij vragenderwijze of artikel 3 onder hoofdstuk A van deel II subsidiëring, waar staat dat besluiten tot wijziging van de bepalin gen van de statuten of tot opheffing van de Stichting Stedelijk Jeugd- en Jongerencentrum de GOEDKEURING behoeven van burgemeester en wethouders, niet juist tè ver gaat. Hij dacht dat een autonome stichting principiële bezwaren tegen een dergelijke bepaling zou kunnen hebben en dat hetzelfde effect be reikt zou kunnen worden door een bepaling, dat MEDEDELING van be sluiten tot wijziging of opheffing voorschrijft. Gaarne hierover het oordeel van het college.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1968 | | pagina 401