378
18 APRIL 1968
De VOORZITTER zegt dat de jeugd al naar bed is.
De heer KRAMER antwoordt dat dit met de jongeren nog niet het
geval is.'
Een van de vragen bij de algemene beschouwingen was hoe lang nog
zou moeten worden gewacht. Spreker geeft een compliment, niet al
leen dat de nota er nu reeds is, maar ook wat voor een.'
Zijn fractie is er zeer verheugd over dat de zaken betreffende de jeugd
worden aangepakt .zulks ook over de te voeren methodiek. De inhoud van
de nota is een felicitatie waard aan het adres van het college. Daarbij
wil hij toch speciaal wethouder van Bijnen en de betrokken ambtena
ren gelijktijdig noemen. Het is een leesbaar, gelukkig niet te groot,
stuk met een zinvolle inhoud, hetwelk waard is om met meer dan nor
male belangstelling te worden gelezen. Voor spreker was het in ieder
geval een bijzonder genoegen.
Ook over de eerste nota in 1962 mocht hij enkele opmerkingen ma
ken. De laatste was toen ongeveer: "We moeten tijdig bijstu
ren en flexibel zijn".
Zulks is zijns inziens gebeurd. In zes jaar heeft de ontwikkeling op
het gebied van jeugdleven en het jeugdwerk niet stilgestaan. Men is
niet vastgeroest, de nieuwe nota biedt gelukkig eveneens een verdere
uitbouwmogelijkheid. De ondertiteling luidt dan ook zonder overdrij
ving "jeugdbeleid in nieuw perspectief".
In de Nederlandse Samenleving wordt de waarde van de vrije jeugd-
vorming wel algemeen aanvaard. Het aangeven van de hiervoor nodi
ge beleidsvorm kost echter wat meer moeite. Het voldoende en op
verantwoorde wijze beschikbaarstellen van geld is tenslotte het groot
ste struikelblok.
In Breda wil men het niet bij een mening en een plan laten. De nota
is en biedt de daad. Spreker vindt het altijd akelig wanneer men spreekt
over een opvoedingsprobleem, laat men toch vooral aandacht hebben-
voor het jeugdig zijn zelf.
De jeugd is namelijk de radar van de maatschappij, dit mag nooitwor-
den vergeten. Men wil tegenwoordig alles zo graag wetenschappelijk
benaderen. Hiertegen is weliswaar geen bezwaar maar desondanks weet
men toch nog onvoldoende van de gevolgen van maatschappelijke ver
anderingen, zoals cultureel-sociaal en (gewijzigd) kerkelijk leven.
Niettemin vraagt men van de overheid bij deze sociologische aspec
ten een actueel jeugdbeleid.
De jeugd leeft in een tijdperk van technische expansie in - ook voor
hun - arbeidsproces, waar zij een groot gedeelte van de dag doorbrengt.
Maar zij leeft ook te midden van een steeds omvangrijker wordende
bureaucratisering. Deze twee dingen hebben gevolgen wat de jeugd
een gevoel van machteloosheid geeft.
Dit is voor jongeren een onnatuurlijk iets. Gezonde idealen ontbreken
steeds meer met als gevolg het steeds meer langs elkaar heen leven,
of het plotseling vastgrijpen van verkeerde principes, welke dikwijls
van gezegsondermijnende aard zijn. De overheid mag en kan hier niet