379 18 APRIL 1968 lijdelijk toezien, de verveling en onverschilligheid van bepaalde groe pen van jongeren eisen een positieve daad. De jeugd moet men ruimte geven voor het vrijblijvend deelnemen aan zeer gewaardeerde activi teiten en gelegenheid geven tot het ontmoeten van leeftijdgenoten. Dit alles overziende is jongerenvorming en de daaraan verbonden kos ten voor een belangrijk deel taak van de gemeentelijke overheid, het zogenaamde jeugdsubsidiebeleid. Met vreugde constateert spreker dat hij de door hem genoemde lijn ontdekt heeft in de nu voorliggende no ta. Zeer tevreden is hij met het overleg met de jeugdwerkléiders. Als ie dereen hieraan positief meewerkt, dient men het algemeen belang zonder dat men het eigen beleid schaadt. Verder noemt hij met ge noegen het beleidsadviesorgaan. Dit is ook reeds door de heer van Gas tel uitvoerig naar voren gebracht. Spreker meent dat bij de jeugdadviesraad nieuwe stijl en goede taak verdeling tussen de overheid en het particulier initiatief tot stand is ge komen. De rechtspositieregeling is veel verbeterd. Het is bekend dat dit eigen lijk altijd een troetelkind van spreker is geweest. Ook in andere orga nen heeft hij er altijd op gehamerd. Als hij denkt aan de inschakeling en aan de 100°/o subsidie die in de personeelskosten worden gegeven, dan is hij daar heel tevreden over. Hij vraagt echter wel graag de aan dacht voor het probleem van een slijtend beroep, het is ook reeds naar voren gebracht, onder andere door het verlenen van studiefaciliteiten. Een wat lage leeftijdsgrens om dit werk goed te kunnen doen is nu een maal een bekend feit bij jeugdwerkleiders. Wat hij daarbij in het ge heel zou willen zien is een aantal goede functiebeschrijvingen. Ook zijn waardering voor het begin van de honoreringsregeling voor de vrijwillige leiding wil spreker uitdrukken. Het mede-bestuurlijk-leidinggeven van jonge mensen tussen 20 en 30 jaar is hoogst belangrijk. Nu weet hij wel dat dit niet dwingend kan worden voorgeschreven, maar hij hoopt toch dat het college alle moei te zal doen om de jonge mens mede in te schakelen en leiding te ge ven aan zijn eigen werk. Moeilijker vond spreker het vervallen van de groepssubsidie, hij meent hier de prikkel tot verdere uitbouw te missen. Toch kan hij er zich mee verenigen, omdat er andere waarborgen zijn. Een onduidelijkheid voor hem is artikel 5 van het reglement van de jeugdadviesraad. Hij meent dat punt c noodzakelijk moet worden aan gevuld met: "en zijn daarna terstond herbenoembaar". Het gaat om: tussentijds benoemde leden hebben zitting tot het tijdstip waarop de gene voor wie men in de plaats is getreden zou zijn afgetreden. Hij meent dat de duidelijkheid eiste dat hier een aanvulling kwam. Op het terrein van de jeugdservice is nog meer te doen, maar dan ook graag financiële bijstand van het rijk. Hij wil gaarne ondersteunen wat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1968 | | pagina 404