380
18 APRIL 1968
hier door de heer van Gastel naar voren is gebracht.
Spreker wil zo tussendoor wel even vragen of er, als dit allemaal ge
realiseerd wordt, nog wel werk blijft voor de leden van de afdeling
voor jeugd en sport.
Steeds moet getracht worden inzicht te houden in het eigentijdse behoef
tepatroon, ter voorkoming van verstarring. Door invloed van het jeugd
werk kan men mede-opvoeden tot de bereidheid om verantwoordelijk
heid te dragen. De aandacht hiervoor mag nimmer verslappen. De jeugd
mag zich niet eenzaam gaan voelen, want via de contacten kweekt
zij medeleven en vriendschap voor elkaar, ter verkrijging van de door
spreker's fractie meermalen genoemde evenwichtige harmonische sa
menwerking. Dit uitgaande van het beginsel dat de mens is geroepen
tot dienst aan de medemens, hetwelk de fractie in de nota in sterke
mate aanwezig acht. De kans om zelfwerkzaamheid te tonen is via de
regeling in deze nota volop aanwezig. Zowel jeugdleiding als jeugd
krijgen de kans om hun eigen waarde te verhogen. In deze zin aan
vaardt zijn fractie gaarne dit jeugdbeleid in nieuw perspectief.
De heer SPANJER zegt dat het de bedoeling van zijn fractie was
dat mevrouw de Bonte over dit onderwerp het woord zou voeren, maar
op het laatste moment was zij verhinderd en daarom neemt hij dit
over. Dat is voor hem niet zo'n heel eenvoudige taak, omdat hij vindt
dat hij er zelf nogal nauw bij het totstandkomen van veel dingen in
deze nota betrokken is geweest. Het zal daarom moeilijk zijn om kri
tische afstand van die nota te nemen. Hij zal toch proberen om een
aantal opmerkingen die in zijn fractie naar voren zijn gebracht, ten
gehore te brengen.
De fractie is van mening dat in dit rapport een toch niet eenvoudige
materie duidelijk uiteen is gezet. Hiertoe heeft zeer sterk het feit
bijgedragen dat het artikel van Dr.van Hessen was opgenomen, wat
verhelderend is vooral voor mensen die niet dagelijks met het jeugd
werk te maken hebben.
Deze jeugdnota verschijnt zes jaar na de vorige. Intussen is er in de
jeugdwereld enorm veel veranderd en het is te verwachten dat die ver
anderingen steeds door zullen gaan.
Ook in het beleid van de overheid is veel veranderd. Als men dit ver
gelijkt met tien jaar geleden en men ziet het bedrag dat men toen in
totaal aan jeugdsubsidie uitgaf, dan komt dit nu belachelijk voor. Dat
wil echter niet zeggen dat men er nu al is, met name de ruimtelijke
voorzieningen komen nog veel te weinig aan bod en daar is de laatste
jaren nog te weinig tot stand gebracht. Gaarne mag echter worden ge
zegd op de goede weg te zijn. Spreker wil nu niet chauvinisisch zijn
en zeggen dat Breda in Nederland vooraan staat, maar hij gelooft toch
wel dat Breda wat het jeugdbeleid betreft in de voorste rijen in Neder
land hoort. Hij meent dat hij deze conclusie mag ontlenen zowel
aan de nieuwe subsidieregeling als aan het nieuwe reglement voor
de jeugdadviesraad en last but not least aan het stedelijk jeugd-