382
18 APRIL 1968
toch wel jammer dat men in den lande niet meer aandacht heeft voor
dat probleem;
De rijksoverheid zou hier de gemeenten bepaalde doeluitkeringen moe
ten verlenen. Spreker hoopt dat in den lande deze mededeling of deze
mening die hier geuit wordt, bijval zal vinden. Hij meent dat in het
Cower-rapport ook over deze zaak wordt gesproken en dat men daar
voorstelt bepaalde zaken door de rijksoverheid te laten subsidiëren.
Maar zoals al gezegd, men mag dit hopen, maar de gemeente heeft
er weinig in te zeggen. Het kan alleen eens in openbare vergaderin
gen naar voren worden gebracht.
Er is nog gezegd, dat in deze nota toch wel veel ruimte is gegeven
voor het experimentele en het improvisorische karakter. Dat is ook
de bedoeling van de nota 1968. In 1962 heeft men een regeling ge
maakt die vooral gericht was op het methodisch jeugdwerk, maar waar
ruimte was gegeven voor het experimentele en improvisorische, zodat
gezegd kan worden dat in 1968 met behoud van het goede conventio
nele de nota zich richtte tot het experimenteel improvisorische, waar
de jeugd tegenwoordig zo voor openstaat.
Verheugd is spreker ook over de betoonde instemming dat er gezocht
zal worden naar een mogelijkheid om meer aan carrièreplanning te
doen. Het is voor de gemeente geen eenvoudige zaak om te zeggen:
"Als je nu jeugdwerkleider wordt, dan kunnen wij U van jeugdwerk
leiderschap tot aan bejaardenconsulent leiden". Er zal echter een pe
riode zijn dat men nog niet toe is aan bejaardenconsulentmaar dat
men ook niet meer geschikt is voor jeugdadviseur. Toch meent spre
ker dat in de bij de jeugdsubsidieregeling gegeven tabellen en inde
ling toch wel een mogelijkheid is te zien voor een carrièreplanning
van jeugdadviseur, hoofd-jeugdadviseur maar jeugdconsulent. Wellicht
zal ook niet stil moeten worden gestaan bij het jaar 1968 maar zal
moeten worden bijgestuurd en de ontwikkeling moeten worden gevolgd.
Er zal vermoedelijk wel eens een tijd komen, dat de schaal met een
directeur zal worden uitgebreid. Zover is men nu nog niet maar er is
nog niet bekend waar na 1968 wordt heengegaan.
Aan het probleem van het slijtend beroep kan de gemeente natuurlijk
niet alleen werken. Bij verschillende jeugdorganisaties is duidelijk te
zien dat er mogelijkheden worden geschapen dat de jeugdadviseurs
zich verder ontwikkelen. Misschien kan men hen studies laten verrich
ten om een ander beroep dan jeugdadviseur te kunnen kiezen. Dit is in
andere landen ook mogelijk, men volgt daar een opleiding, niet al
leen om jeugdadviseur of jeugdleider te zijn, maar ook om een volko
men normale in het maatschappelijk leven voorkomende baan te kun
nen bezetten. Zoals reeds is gezegd is dit niet alleen een taak voor de
gemeente en ook niet alleen voor de jeugdorganisatie, maar ook een
taak van de jeugdadviseur en van al degenen die zich op het pad van
het jeugdwerk zelf begeven.
Zij moeten de verantwoordelijkheid voor hun eigen carrière ook
dragen.