422
16 MEI 1968
heeft, vandaag niet met een oplossing voor de dag komt. Dat is een
volkomen uitgesloten zaak. Als er gesproken wordt over een overdekt
marktcomplex, meent spreker dat de betreffende handelaren toch wel
een snellere oplossing voor hun probleem wensen.
Spreker stelt er prijs op aan de raad mede te delen,- dat het college
bepaald niet in een ivoren toren zit, dat van boven af deze zaak wil
regelen. Hij is van mening, dat er over geen enkele zaak zoveel se
rieuze besprekingen zijn geweest dan over deze zaak en dat echt een
voor alle partijen bevredigende oplossing wordt nagestreefd» Met de
toezegging, dat hij echt zal proberen de best mogelijke oplossing te
vinden meent spreker te mogen besluiten.
De heer WOESTENBERG stelt met het college te willen meegaan,
doch hij wil alleen maar praten over terugkeer van de groente- en
fruithandelaren naar de Grote Markt. Zoals de heer von Schmid stelt,
dat men een hearing zou kunnen houden kan men hier voor hetzelfde
geld een stemming vragen, want men gaat er toe over, of men doet
het niet. Spreker is het niet eens met de heer Kroon die zegt dat het
college coute que coute hier alleen moet beslissen.
De raadsleden zitten hier toch niet voor spek en bonen, maar om mee
te praten en als er een stemming zou worden gehouden zou het wel
eens kunnen gebeuren, dat er beslist zou worden voor terugkeer naar
de Grote Markt. In het algemeen heerst er onder de raadsleden toch
wel een soort ongenoegen over deze zaak en daarom acht spreker het
het beste om maar een stemming te houden.
Hij hoopt, dat men rekening wil houden met de belangen van deze
mensen, omdat die even groot zijn dan van alle aanwezigen. Ze wer
ken voor hun brood en daarom vraagt hij of er meer raadsleden zijn,
die voor het houden van een stemming zijn.
De heer VAN DER WERFF zegt begrip te hebben voor het dilemma
waarvoor de wethouder zich gesteld ziet. Hij heeft dat dilemma nog
eens duidelijk gesteld, namelijk enerzijds de problematiek van de
brandveiligheid, anderzijds de problematiek van het verkeer en ten
slotte de problematiek van de markt. De vorige maal, dat er over
deze materie is gesproken, heeft spreker uitvoerig diverse artikelen
geciteerd, waaruit duidelijk blijkt, dat de verantwoordelijkheid voor
het plaatsen en verplaatsen van de markt bij het college van burge
meester en wethouders berust. Hij meent dan ook, dat van het steunen
van een besluit om tot stemming over te gaan bij zijn fractie geen
sprake kan zijn, omdat dat de rechten en plichten van het college van
burgemeester en wethouders zou aantasten! Namens zijn fractie betuigt
hij zijn erkentelijkheid aan het college, dat het de mogelijkheid biedt
om deze materie wederom te behandelen, omdat hij dat van betekenis
acht gezien de publikaties hierover en de opwinding in bepaalde krin
gen.
De heer VAN DER ZWAN zegt de brief, die de marktkooplieden
aan het college gericht hebben niet te hebben gelezen en dat hij bo-