430 16 MEI 1968 aan het door hem bewoonde huis en aan de andere kant zitten ze vaak met een huiseigenaar, die de gebreken niet of verkeerd herstelt. Op dat moment moet de gemeente het werk zelf ter hand nemen, dom weg omdat ze de publiekrechtelijke taak heeft om dat te doen. Het zou het college heel wat waard zijn, als de gemeente op dit stuk nooit iets zou behoeven te doen. De heer BARIJ zegt nog geen antwoord te hebben gekregen op zijn opmerking over het feit, dat de keuzemogelijkheid had moet worden gelaten. Wethouder VERMEULEN zegt hierover beslist niet meer te willen gaan redetwisten. Hij meent zich te kunnen herinneren, dat de heer Barij uit het kastje achter hem een boekje heeft gepakt en dat hij daaruit wat geciteerd heeft en dat hij toen om en nabij de uitspraak is gekomen, zoals die hier in het stuk staat. Als de heer Barij heeft bedoeld te vragen of het college de keuzemogelijkheid gelaten heeft, dan moet het antwoord daarop negatief zijn. De heer VAN LOON zegt graag van de wethouder een rectificatie te horen van het gestelde boven aan pagina 4 over het opgeven van de te lage dan wel te hoge prijzen. Wethouder VERMEULEN antwoordt hierop, dat uit die passage in het stuk dingen gelezen kunnen worden die helemaal niet bedoeld zijn. Er is bedoeld te zeggen, dat dit soort werk, wat niet op bestek gedaan wordt en waarbij een oud huis wordt gerepareerd niet toelaat van te voren een exacte prijs op te geven. Door het ene te doen wordt vaak het andere overhoop gehaald. Als men van tevoren een exacte prijs vraagt, zou dit ertoe kunnen leiden dat men op voorhand een extra risico in de prijs incalculeert. De heer VON SCHMID zegt blij te zijn van de wethouder te heb ben gehoord, dat de door hem aangehaalde zinsnede geen betrekking heeft op de verhouding tussen de raad en het college maar meer op de persoonlijke mogelijkheden van de heer Basemans. Aan de heer Kroon wil spreker antwoorden, dat het niet nodig is om hem aan te wijzen als degene, die de gemeentewet moet nakijken. Natuurlijk bestaan hierover een aantal wettelijke bepalingen, maar de vraag is of hier omtrent geen nieuwe opvattingen aan het groeien zijn, waarmede men rekening dient te houden. Dit laatste slaat niet op het zojuist behan delde geval. Hierna wordt overeenkomstig het voorstel besloten. 22. TOEKENNING VAN EEN SCHADELOOSSTELLING AAN F. C. RUSKUS WEGENS AFSTAND VAN DE HUUR EN HET RECHT VAN GEBRUIK VAN HET PERCEEL KADASTRAAL BEKEND GEMEENTE BREDA, SECTIE A, NR. 7338, MET HET ZICH DAAROP BEVINDENDE

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1968 | | pagina 455