46 18 JANUARI 1968 26. VASTSTELLING VAN EEN AFVOER/ZUIVERINGSRECHT RIOOL WATER. Wethouder BROEDERS wil na het beraad in het college en naar aanleiding van gesprekken met het B.I.C. -bestuur nog iets ter ver duidelijking van het standpunt van het college mededelen. In het met het bestuur van het B.I.C. gehouden gesprek is er van die zij de een bepaalde vergelijking gemaakt. De heffing van de Dommel- plannen is vergeleken met de situatie Breda. Volgens berekeningen die het B. I.C. zelf had gekregen van de Dom mel is de heffing daar nu 3,20 per inwoner-equivalent. Het be stuur van het B.I.C. heeft daarop gesteld dat de situatie in Breda als volgt is: het reeds bestaande rioolrecht komt op 1,72 per in woner-equivalent, het nieuwe recht op 1,42 per inwoner-equiva lent, dat komt samen op 3,14, dus bijna op het niveau van de Dommel. Bij het B.I.C. bestaat ernstige ongerustheid, waar die heffingen in de toekomst verder naar toe zullen gaan, omdat Bre da nog verdere investeringen heeft te doen. De ongerustheid ont staat zo scherp omdat de ontwikkeling in Breda met de Bredase in dustrie bijzonder ongelukkig zou kunnen uitpakken. De vrees is dus dat met deze opzet door de combinatie van deze twee nieuwe fac toren de heffing zowel absoluut als in vergelijking tot elders gel dende normen tot een heel onaanvaardbare hoogte zal stijgen. Het college heeft in het gesprek gesteld - en meent dit in principe te kunnen handhaven - dat het in feite over twee gescheiden zaken praat. Het rioolrecht zoals het destijds is ingesteld moet worden ge zien als een bijdrage in het Bredase rioolbestel. Het past dus even zeer in het kader van de geldende regeling van de straat- en riool belasting. Het afvoerrecht of zuiveringsrecht is een bijdrage in de kosten van de afvoerleiding die nu in gebruik is. Het college is van mening dat die leiding te zijner tijd kan worden overgedragen aan een zuiveringschap eventueel aan een waterschap. Als men nu het lastenpakket van diverse gemeenten gaat bekijken, moet spreker zeggen dat in de tijd die ter beschikking stond er met de informaties die daarop betrekking hebben, de vergelijking wat moeilijk exact te benaderen is. Het is een heel gevarieerd stelsel van diverse gemeenten. Met handhaving van de principiële uitgangspunten heeft het colle ge wel begrip voor de opmerkingen die door het B.I.C. zijn ge maakt omdat de heffing betaald moet worden door de gezamenlijke industrieën. Duidelijk is dat de positie van de industrieën in de stad aandacht heeft. Het standpunt van het college is dat de lastenheffing moet worden vergeleken met de Dommel, waarbij in deze opvatting het riool recht en het afvoerrecht/zuiveringsrecht bij elkaar moeten worden geteld. Stijgt het niveau van Breda boven dat van de Dommel, dan moet het college aan de raad voorstellen voor het bedrag dat daar boven uitkomt compensatie te verlenen door verlaging van het ri oolrecht. De gemeente zal de budgettaire consequenties dan in de begroting op moeten vangen. Duidelijk wil spreker nog stellen dat hier dus uitsluitend gesproken wordt over de verlaging van het ri-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1968 | | pagina 46