470
20 JUNI 1968
de oriëntatie. Hieronder verstaat men het wegwijs maken van de van
de lagere school komende leerling en het wennen aan geregelde stu
die, wat altijd een moeilijke overgang is van de lagere school naar
het voortgezet onderwijs. Bij het oude systeem was dit een van de gro
te struikelblokken in de eerste klas.
De tweede doelstelling is de determinatie. Hierbij gaat het erom dat
men vaststelt de structuur, de richting en de belangstelling van de
leerling. Vroeger zei men bij de selectie, dat het kind niet geschikt
was en moest blijven zitten of naar een andere school moest. Bij de
determinatie gaat men beoordelen voor welk schooltype dat kind ge
schikt is. Dit noemt spreker een heel belangrijke verbetering in het
nieuwe systeem.
Op de derde plaats is de brugklas bedoeld om tot een zinnig advies te
komen in aansluiting op de determinatie, zodat op het einde van het
jaar gezegd kan worden hoe het verder moet met deze leerling.
Spreker is van oordeel dat dit belangrijke winstpunten zijn bij het
nieuwe onderwijssysteem, maar hoe zal dit nu in de praktijk gaan
werken. In een algemene maatregel van bestuur is in een mogelijkheid
voorzien om de drie genoemde functies van de brugklas tot zijn recht
te laten komen en dit heeft te maken met een aantal studielessen, die
in een brugklas gegeven worden. Het minimumaantal is 2 en het maxi
mum 4.
Het is daarom heel belangrijk dat er gekeken wordt naar de tijd die
aan de studielessen besteed wordt.
Op de eerste plaats is dit, indoctrinatie, die minstens eenmaal per
week aan de brugklas, liefst door de klasseleraar gegeven wordt. Het
gaat erom dat de leerling in de breedste zin van het woord georiën
teerd wordt met alles wat het schoolleven betreft, zoals het gebruik
van de agenda, allerlei praktische zaken, het wegwijs raken op school,
de juiste methode om huiswerk te maken om bepaalde vakken zinvol
te kunnen volgen.
Dit is het aparte vak dat minstens één studieles omvat. De overige stu
dielessen worden besteed aan de zogenaamde begeleiding. Deze bege
leiding bestaat uit 2 delen. Op de eerste plaats is dit het bijwerkenvan
leerlingen, die door ziekte of onoplettendheid achter zijn geraakt.
Deze leerlingen krijgen dan gelegenheid om onder leiding van de vak
docent in bepaalde vakken te worden bijgewerkt om op het klasse-ni
veau te komen.
Het tweede punt van de begeleiding is, zo zegt spreker, het verdelen
van taken. Dit wordt gedaan aan leerlingen, die niet onder de bege
leiding vallen en krijgen dan de gelegenheid om zelf creatief met
vakken bezig te zijn. Bovendien kunnen deze taken mede gegevens
verschaffen voor de determinatie en kan men zien welke belangstel
ling de leerling zelf bijbrengt. Het bijwerken van de leerling en de
taken geschiedt niet in klasseverband maar de klas wordt daartoe ver
deeld in groepjes, die dus bijwerkgroepen en taakgroepen kunnen zijn.
De leerling wordt dan individueel benaderd.