474
20 JUNI 1968
Spreker is van oordeel dat er bij de ontwikkeling, die zich op dit ter
rein voltrekt, ook wat aan de praktijk zou mogen worden overgelaten.
Na al de gesprekken die hij heeft medegemaakt en de studie die hij
ervan gemaakt heeft zou hij met de raad gaarne nog eens uitvoeriger
willen discussiëren over de kwestie van het eerste laar jaar, over de
kwestie van de studielessen en over de determinatie. Het zijn experi
menten en de vraag is hoe dit alles gaat uitpakken. Dit is geen een
voudige zaak. Dit alles gaat uit van een visie, die nog moet worden
waar gemaakt. Men zal al doende moeten leren. Bovendien is het nog
de vraag zo de kwestie van de determinatie als één pakket wordt ge
zien in het mavo en voor het havo/atheneum er. toch geen verschillen
zullen ontstaan, op het einde van het jaar. Bovendien rijst de vraag
daarbij of de determinatie niet in een sneller tempo zou moeten ge
beuren. Dit zijn, zo zegt spreker, vragen die bijzonder belangrijk zijn
en hij heeft het gevoel dat er bij het onderwijs bijzonder veel aandacht
voor bestaat en waarop men op dit moment nog niet alle antwoorden
weet. Hij gelooft zo de betekenis van de brugklas met zijn determi
natie en met zijn begeleiding echt levend wordt een doorwerking zal
hebben naar alle vormen van het onderwijs, die daarbij betrokken zijn.
Daarbij meent hij te mogen stellen dat dan de kwestie van het samen
spel tussen de diverse vormen van onderwijs aan de orde zal komen.
r-.Ook.-de problemen die daaraan vastzitten zullen dan naar voren komen.
Eigenlijk staat men nog maar aan de beginfase van deze ontwikkeling.
De grondgedachte is door de verschillende sprekers zeer goed getekend.
Gezien de contacten die spreker met het onderwijs heeft, heeft hij ver
trouwen in deze ontwikkeling. Met betrekking tot de lessentabel van
het gymnasium merkt hij nog op dat dit vraagstuk in verdere gesprek
ken reëel aan de orde zal komen. Daarom dacht hij dat de gemeente
raad thans moet zeggen dat hij zich met de lessentabel kan verenigen.
Het vraagstuk blijft de aandacht hebben. Men moet de ontwikkeling
van dit probleem even afzien.
De heer VAN DER WERFF zou toch in 2de instantie iets over de les-
tabel van het gymnasium willen zeggen, ofschoon hij er in 1ste instan
tie niet over gesproken heeft.
Hij wenst wenst het standpunt van wethouder Broeders te onderschrijven
en toch ook iets te adstrueren. Toen hij de nota in eerste instantie las,
heeft hij evenals de heren Barij en von Schmid gedacht: "ja, is dat
niet jammer". De oorspronkelijke gedachte van de wetgever is inder
daad geweest één klas, waar iedereen van kon overgaan.
Hij is ook gaan denken aan de eigenlijke situatie zoals die zich in Bre
da voordoet. Het voorstel van de rector, dat door burgemeester en wet
houders is overgenomen, ligt geheel binnen het kader van de wettelijke
bepalingen, want door de 2e en de le kamer is uitdrukkelijk deze mo
gelijkheid opengelaten, omdat deze zaak zich op een ander niveau on
der invloed van veel classici of klassiekgeschoolden, die natuurlijk in
de Staten Generaal zitting hebben in deze richting naar het behoud van
de gymnasia» is toegewerkt.
Nu de situatie daar ligt is het belang van de Bredase leerlingen op het
stedelijk gymnasium in het geding en wel in deze zin dat vrijwel alle
categoriale gymnasia voornemens zijn met een soortgelijk rooster te