I
478
20 JUNI 1968
De heer VON SCHMID wil gaarne een paar opmerkingen maken
naar aanleiding van hetgeen er gezegd is. Inderdaad wordt voor het
woord indoctrinatie ook de term introductie gebruikt. Het is, zo zegt
spreker, een introductie. De opmerking van wethouder Broeders dat
men al doende moet leren is zeer terecht geweest.
Ten slotte merkt hij op dat hij persoonlijk heeft gezegd dat het inte
grale gymnasium geen misdaad is. Hij is voorstander van het voortbe
staan daarvan en bovendien van het feit dat er inderdaad in de brug
klassen toch variatie is in de verschillende schooltypen.
Spreker sluit zich bij het gezegde van de heer van der Zwan aan dat
Latijn ook een zekere determinatie geeft. Hij heeft ervoor gepleit dat
één studieles beslist te weinig is en dat er misschien een mogelijkheid
was om met het behoud van het Latijn toch minstens twee studielessen
te geven, zodat er iets meer in de geest van de wet gewerkt wordt.
Wethouder BROEDERS gelooft dat de verschillende sprekers elkaar
beantwoord hebben.
De discussie blijft gaan over Latijn in de brugklassen, over de studie
lessen en over de doorstroming.
Spreker moet de heer van der Werff in zijn benadering van het pro
bleem gelijk geven en hij wil erop wijzen dat de kwestie van de door
stroming wel vaak gehanteerd wordt, maar dat de problematiek van
die doorstroming toch nog niet helemaal onderkend is.
Naar zijn gevoel blijft het eerste leerjaar bij een bepaald type school
invloed uitoefenen op de mogelijkheid om over te springen naar een
ander type school. Indien men in het eerste leerjaar van de mavo-
school zou komen met een zelfde programma als bij het atheneum of
bij een gymnasium dan zou toch het tempo en ook de intensiviteit bij
het doceren van de vakken van invloed zijn op de mogelijkheid om
door te gaan in een andere studierichting.
Spreker is van oordeel dat bij het verder in de wet duiken steeds
meer de moeilijkheid te voorschijn komt om nog eens een nieuwe weg
te kiezen. Het basisprobleem dat aan de orde komt is dat de aanleg,
de geaardheid, de studiecapaciteit en de intellectuele vermogens zo
gekend zouden moeten zijn, dat men een duidelijk advies zou moeten
kunnen geven welke studie het best gevolgd zou kunnen worden.
De vraag zal naar spreker's mening nog wel eens een keer aan de orde
komen, of bij hët eerste leerjaar een oplossing is gevonden. In het ba
sisonderwijs met daarboven dan nog een goede begeleiding zou reeds
een basis gelegd moeten worden niet alleen voor het kind zelf maar
ook voor de maatschappij.
Met een enkele trek dacht spreker de problematiek geschetst te hebben,
waarover zó gemakkelijk gesproken wordt, maar waarvan de oplossing
moeilijk zai zijn. Indien men dit constateert en ervan overtuigd is dat
er bij de doorstroming zeker wel moeilijkheden liggen, waarop men